Sometimes it feels like Bob Dylan says: "I practice a faith that's long been abandoned, ain't no altars on this long and lonesome road"

Translate this website

Visitors to this website today: 118Total number of visitors to this website: 672281
Welcome to the website of Kees de Graaf
Kees de Graaf keesdegraaf.com
 
images6MZ4R6N5.jpg

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 6.


We gaan nu een aantal aspecten bespreken uit het 6e Hoofdstuk van dit boek. Dit hoofdstuk heeft als titel meegekregen ‘Uitbreken’. Veel van wat er aan de orde komt in dit hoofdstuk is vanuit een andere optiek reeds aan de orde geweest in de voorgaande hoofdstukken. We ontkomen er dan ook niet aan om bepaalde zaken te herhalen. Dat kan dan wel wat korter. De gedachtenlijn die in voorgaande hoofdstukken aan de orde kwam, komt ook in dit hoofdstuk weer ter sprake. In hoofdzaak komt het hier op neer: de verantwoordelijkheid voor allerlei slechte daden begaan in het verleden wordt niet genomen. Er vindt geen herstel plaats van geschonden verhoudingen maar er wordt aangedrongen op verdringing van het slechte verleden. Recht en gerechtigheid hebben in deze denkwijze geen plaats, er wordt niets recht gezet. De oplossing wordt gezocht in de ‘god’ die je in jezelf bezit en niet van God, die buiten jezelf bestaat, en je verlost.
Tolle schrijft aan het begin van dit hoofdstuk het volgende: ‘Het begin van de bevrijding van het pijnlichaam ligt allereerst in het besef dat je een pijnlichaam hebt. Dan, belangrijker, in je vermogen tegenwoordig genoeg, alert genoeg, te blijven om het pijnlichaam in jezelf op te merken als een zware instroom van negatieve emoties wanneer het actief wordt. Als het herkend wordt, kan het zich niet meer voor jou uitgeven en door jou leven en zich vernieuwen. Je bewuste Tegenwoordigheid doorbreekt de identificatie met het pijnlichaam. Als je je er niet mee identificeert, kan het pijnlichaam geen macht meer uitoefenen over je denken en kan het zich dus niet meer voeden met je gedachten. Het pijnlichaam lost in de meeste gevallen niet onmiddellijk op, maar als je de verbinding ervan met je denken hebt doorgesneden, begint het pijnlichaam energie te verliezen. Je denken wordt niet meer verduisterd door emoties; je huidige waarneming wordt niet meer verwrongen door het verleden. De energie die gevangenzat in het pijnlichaam verandert dan haar trillingsfrequentie en wordt omgezet in Tegenwoordigheid. Op die manier wordt het pijnlichaam brandstof voor bewustzijn. Dat verklaart dat veel van de meest wijze en verlichte mannen en vrouwen op onze planeet ooit een zwaar pijnlichaam hadden’ . Allereerst dit: de opmerking van Tolle: ‘De energie die gevangenzat in het pijnlichaam verandert dan haar trillingsfrequentie en wordt omgezet in Tegenwoordigheid’ is een stelling die Tolle absoluut niet bewijzen kan. Wie heeft die verandering ooit op wetenschappelijke wijze vastgesteld? Is ‘Tegenwoordigheid’ een fenomeen dat je kan meten in het menselijk lichaam? Ons lijkt dit een poging van Tolle om zijn gedachtengoed een quasi wetenschappelijk tintje te geven.
Tolle propageert hier dus om de verbinding tussen je ‘pijnlichaam’ en je ‘denken’ door te snijden. Een vreemde en onmogelijke opdracht lijkt ons dat. Alsof het een knop is in je binnenste die je zo maar naar eigen believen kunt uitschakelen zodat je geen last meer hebt van je ‘pijnlichaam’. Van de weeromstuit kent Tolle in dit citaat ook nog een buitengewoon nuttige functie toe aan het ‘pijnlichaam’. Bij Tolle verandert het ‘pijnlichaam’ in een katalysator die energie aanlevert voor het nieuwe ‘bewustzijn’. Tolle verbindt hier een merkwaardige conclusie aan als hij schrijft: ‘Dat verklaart dat veel van de meest wijze en verlichte mannen en vrouwen op onze planeet ooit een zwaar pijnlichaam hadden’. Onder deze wijze en verlichte mensen rekent Tolle o.a. Boeddha en Jezus. Dat bleek al in het eerste hoofdstuk. Tolle had in Hoofdstuk 1 al geschreven dat volgens hem Boeddha en Jezus boodschappers waren van grote wijsheid tradities. Tolle schreef daar letterlijk: ‘De boodschappers – Boeddha, Jezus, en anderen, niet allemaal bekend – waren de eerste bloemen van de mensheid. Ze waren voorlopers, zeldzame en kostbare wezens’. We kunnen dan ook wel concluderen dat zowel Boeddha als Jezus volgens Tolle een zwaar pijnlichaam gehad hebben. Meteen moeten we maar stellen dat Jezus helemaal niet in dit rijtje met zware pijnlichamen past. Heeft Jezus dan niet veel in Zijn lichaam geleden? Jazeker wel. Niets menselijks was Hem vreemd. Hij was mens zoals wij. Jesaja 53 tekent Jezus als een Man van smarten. Jesaja 53: 3 en 4: ‘Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam’. Toch is er een groot verschil tussen het lijden van Jezus en het lijden van de mens in het algemeen en ook een groot verschil met dat wat Tolle het ‘pijnlichaam’ noemt. We lezen in Hebreeën 4:15 (BGT): ‘Jezus, onze hogepriester in de hemel, heeft veel moeten lijden, net als wij. Zelf heeft hij nooit iets verkeerds gedaan. Maar hij weet wel hoe moeilijk het is om geen verkeerde keuzes te maken’. Dat is het grote verschil met ieder ander mens. Jezus leed, maar zonder te zondigen. Dat kan van geen enkel ander mens op aarde gezegd worden, ook niet van Boeddha. Het ‘pijnlichaam’ echter dat Tolle beschrijft is veelal het gevolg van verkeerde woorden, gedachten en daden waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is, ook al ontkent Tolle die verantwoordelijkheid. Het ‘pijnlichaam’ is een gevolg van de bewust foute keuzes die wij als mensen maken. Jezus maakte echter geen foute, zondige keuzes.
Het volgende citaat van Tolle hebben we al eerder in hoofdstuk 2 besproken, dus kunnen we er hier wat korter over zijn. Het gaat om het volgende opmerkelijke citaat: ‘Veel gewelddaden worden bedreven door ‘gewone’ mensen die tijdelijk in maniakken veranderen. Overal op aarde hoor je de advocaten van de gedaagden zeggen: ‘Dit past helemaal niet bij het karakter van mijn cliënt’, en de gedaagde zegt: ‘Ik wist niet wat er over me kwam.’ Voor zover ik weet is het nog niet voorgekomen – maar daar kan snel verandering in komen – dat een advocaat tegen de rechter zei: ‘Dit is een geval van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het pijnlichaam van mijn cliënt was actief en hij wist niet wat hij deed. Hij dééd het ook niet. Zijn pijnlichaam heeft het gedaan’. Betekent dit dat mensen niet verantwoordelijk zijn voor wat ze doen als ze in de macht zijn van het pijnlichaam? Mijn antwoord is: hoe zou dat kunnen? Hoe kun je verantwoordelijk zijn als je onbewust bent, als je niet weet wat je doet? Toen ik dit citaat tot me door liet dringen moest ik denken aan het excuus dat de Duitsers gebruikten, na de Tweede Wereldoorlog, om de vele gruwelijke oorlogsmisdaden te vergoelijken: ‘Wir haben es nicht gewußt’. Tolle geeft die Duitsers feitelijk gelijk. Ze waren immers volgens Tolle in de macht van het pijnlichaam. Nero, Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, ze kunnen er volgens Tolle ook allemaal niets aan doen. Ze waren niet verantwoordelijk want ze waren volgens Tolle in ‘de macht van het pijnlichaam’. Toch is Tolle ook hier niet consequent in zijn denken want in hoofdstuk 2 had Tolle reeds geschreven: ‘Sommige ego’s weten wat ze willen en streven dat doel na met grimmige en meedogenloze vastberadenheid – Djengis Khan, Stalin, Hitler, om maar een paar uitschieters te noemen’. In dit citaat uit hoofdstuk 2 weten Djengis Khan, Stalin en Hitler volgens Tolle ineens wel wat ze willen. Anders gezegd: Djengis Khan, Stalin en Hitler plegen in hoofdstuk 2 hun gruweldaden willens en wetens en lijken daardoor impliciet door Tolle verantwoordelijk gehouden te worden voor hun misdaden tegen de menselijkheid. Hier echter, in dit hoofdstuk wordt de verantwoordelijkheid voor deze gruweldaden echter ontkend doordat Tolle zegt: ‘Hoe kun je verantwoordelijk zijn als je onbewust bent, als je niet weet wat je doet? ‘. Tolle moet die verantwoordelijkheid wel ontkennen want zijn hele theorie is gebaseerd op de scheiding tussen ‘bewust’ en ‘onbewust’ handelen. Hier blijkt maar weer eens dat de hele scheiding die Tolle aanbrengt tussen ‘onbewust’ en ‘bewust’ handelen, waardoor de mens dus feitelijk niet verantwoordelijk is voor zijn handelen, niet te handhaven is. Zijn hele theorie gaat dus ten koste van de menselijke verantwoordelijkheid en druist in tegen elke vorm van recht en gerechtigheid. Mocht de theorie van Tolle wereldwijd ingang vinden dan gaan we niet de goede kant op maar staan we o.i. aan de vooravond van een horror scenario. Toch is dit proces volgens Tolle onontkoombaar en staat de mensheid evolutionair gezien aan de vooravond van de wereldwijde acceptatie van zijn ideeën. Dat blijkt uit een citaat wat meteen volgt. Tolle schrijft: ‘Maar in het grotere verband der dingen is het de bedoeling dat mensen zich ontwikkelen tot bewuste wezens, en degenen die dat niet doen krijgen te maken met de consequenties van hun onbewustheid. Ze zijn niet afgestemd op de evolutionaire impuls van het heelal. En zelfs dat is alleen maar relatief waar. Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal en zelfs de menselijke onbewustheid en het lijden dat die veroorzaakt is een deel van die evolutie. Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken. Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Tolle zegt hier met zoveel woorden: ‘als je niet afgestemd bent op ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ ,dat wil o.i. eigenlijk zeggen: ‘als je het niet eens bent met mijn theorieën, dan moet je zelf de consequenties daarvan dragen’. Wat voor consequenties vragen we ons af? Tolle noemt hier zijn opvattingen ‘de evolutionaire impuls van het heelal’. Het is onmogelijk om onder het gelijk van Tolle vandaan te komen want schrijft hij: ‘Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal’. Dat heelal zegt volgens Tolle a.h.w.: ‘Tolle heeft gelijk en niets en niemand kan dat verhinderen, de theorieën van Tolle zijn een onomkeerbaar evolutionair proces’. Over ‘waarheidsclaims’ gesproken!.
Ook in dit citaat spreekt Tolle zich tegen. Dit blijkt wanneer hij zegt: ‘Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal en zelfs de menselijke onbewustheid en het lijden dat die veroorzaakt is een deel van die evolutie. Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken. Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Enerzijds zegt Tolle dat het ‘helemaal niet mogelijk is niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal’. De mens kan dus niet ontkomen aan dit evolutionaire proces en moet er in mee gaan of hij dat nu wil of niet. Anderzijds zegt Tolle: ‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken’. Nu schijnt de mens zijn eigen lot wel degelijk weer in handen te hebben. Want het evolutionaire proces van ontwaken treedt schijnbaar alleen in werking ‘‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen’. Je hebt je eigen lot dus in handen. De mens bepaalt dus zelf in hoeverre en tot hoelang hij het lijden kan en wil verdragen en kan dus volgens Tolle ‘nee’ zeggen tegen dit evolutionaire proces.
Wat nu voorts opvalt is dat Tolle twee dingen zegt over het lijden van de mens, wat hij noemt het ‘pijnlichaam’. Het eerste wat Tolle zegt is dat het lijden een onderdeel is van de evolutie. Lijden is daardoor onontkoombaar en het heeft dus geen zin je tegen het lijden te verzetten. Het tweede wat Tolle hier zegt is dat het lijden ook een zekere positieve werking heeft. Dat bedoelt Tolle o.i. te zeggen wanneer hij schrijft: ‘Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Het lijkt erop dat het lijden hier bij Tolle een positief doel heeft. Het doel dat Tolle hierbij voor ogen heeft is om door lijden tot ‘ontwaken of ‘verlichting’ te komen. Hiervoor is het lijden in het grote geheel volgens Tolle zelfs ‘noodzakelijk’. Deze laatste opvatting van Tolle lijkt op de Bijbelse manier van spreken over het lijden. Het ‘lijkt ‘ erop zeggen we, maar toch is het geheel anders als je er goed naar kijkt. De zonde is door de val van de mens, waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is, in de wereld gekomen. Het gevolg van de zondeval van de mens is lijden en de dood. Maar God liet het er niet bij zitten. In Zijn grote liefde zond Hij Zijn Zoon die ins onze plaats leed en stierf en opstond uit de dood. Daardoor krijgt nu iedereen die in Hem gelooft het leven. Maar daardoor is het lijden van de gelovigen in dit leven nog niet uitgeschakeld. Straks wel, in het eeuwige leven. Paulus spreekt over het lijden in Romeinen 8. Paulus schrijft eerst in vers 18: ‘ Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard’. Vervolgens in vers 22:’Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt’. Paulus concludeert in vers 28: ‘En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede’.
God laat het lijden toe in het leven van de gelovigen om de gelovigen te beproeven en de gelovigen daardoor sterker te maken. Het lijden komt uit Zijn hand. Daarom is het lijden altijd gedoseerd. Paulus kan dan ook over het lijden in 1 Kor. 10:13 zeggen: ‘U hebt geen beproevingen te doorstaan die niet voor mensen te dragen zijn. God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: hij geeft u mét de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan’. God laat voor de gelovigen het lijden en het kwaad meewerken ten goede. Het komt uit Zijn Vaderhand en het lijden is daardoor voor Zijn kinderen altijd goed gedoseerd en gecontroleerd. Bij Tolle is het lijden een onderdeel van de evolutie. Het lijden is daardoor grillig en onberekenbaar. Lijden is bij Tolle een evolutionair noodlot. Bovendien moet je bij Tolle de gevolgen van het lijden zelf maar zien op te lossen. Je moet bij Tolle krachten in jezelf aanboren om het kwaad van het pijnlichaam enigszins te kunnen neutraliseren. Maar die krachten heeft de mens helemaal niet in huis, ook al wil Tolle je laten geloven dat je die krachten wel hebt. De mens kan zichzelf niet aan zijn haren uit het moeras van het lijden trekken.
In het volgende gedeelte dat als titel ‘Tegenwoordigheid’ heeft meegekregen, ontpopt Tolle zich als een soort Hogepriester of verlosser die boze geesten bezweert en uitwerpt. Dat blijkt uit het verhaal van de vrouw in de dertig die een zwaar pijnlichaam heeft en zich tot Tolle wendt om hulp. Vooral deze zin uit het verhaal bleef bij mij haken: ‘Maar op een bepaald niveau moet ze hebben beseft dat de pijn ergens uit haarzelf kwam en dat ze zichzelf tot last was. Ze was rijp om te ontwaken en daarom was ze bij me gekomen’. Eerlijk gezegd is dat nogal een vreemde beweegreden bij de vrouw en dus ook in het denken van Tolle. De vrouw was kennelijk ‘rijp om te ontwaken’ vanwege twee redenen. De eerste reden was dat ze besefte ‘dat de pijn ergens uit haarzelf kwam’ en de tweede reden dat ‘ze zichzelf tot last was’. De vrouw had dus iets in ‘haarzelf’ om te kunnen ontwaken. De vraag is: wie gaf deze vrouw dit besef? Hoe kon de vrouw erachter komen dat de pijn uit ‘haarzelf’ komt terwijl ze toch met zo’n zwaar pijnlichaam in een totaal ‘onbewuste’ modus verkeert? De vrouw heeft volgens Tolle een ‘buitengewoon zwaar pijnlichaam’. Moet het pijnlichaam eerst een bepaalde ‘zwaarte’ hebben alvorens een ‘ontwaken’ tot de mogelijkheden behoort?. Dat lijkt ons van niet. Want Tolle heeft ons nu juist geleerd dat hoe zwaarder het pijnlichaam is, des te meer munitie krijgt het ego om negatieve emoties op te wekken en des te meer blijf je gevangen in je ‘onbewuste’ toestand. Tolle kan dan ook op geen enkele manier duidelijk maken hoe de mens zelf het proces kan besturen om te komen van een ‘onbewuste’ toestand naar een ‘bewuste’ of ‘Tegenwoordige’ toestand. De argumentatie die Tolle gebruikt is nogal tegenstrijdig. Want gezien vanuit het standpunt van Tolle, geldt dat hoe zwaarder het pijnlichaam is, des te meer verzet is er van het ego om te komen tot een ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ toestand. Strikt genomen heeft de vrouw vanuit zichzelf geen enkele kans om te ‘ontwaken’. Daarvoor is haar pijnlichaam te zwaar. Om te ontwaken heeft de vrouw o.i. dan ook hulp van buitenaf nodig. Vanuit christelijke visie kan alleen God die hulp van buitenaf geven. Alleen God kan de dode mens tot ‘bewust’ zijn, tot leven brengen. Maar daar wil Tolle nu juist niets van weten. Om te ontwaken moet je, volgens Tolle, jezelf afstemmen op wat hij noemt de ‘evolutionaire impuls van het heelal’. Tolle lijkt net te doen alsof ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ een persoon is, die vervolgens een impuls -een soort van opdracht - aan de mens geeft om te ontwaken. Maar zo’n persoon die de naam draagt ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ bestaat alleen in de fantasie wereld van Tolle. Die kan dus ook geen impulsen of opdrachten aan de mens geven. Nu is het wel zo dat God de schepping laat evolueren. God is Almachtig. God openbaart de geheimen van Zijn schepping geleidelijk. Naarmate de tijd vordert in de richting van de jongste dag, ontdekt de mens, in een steeds sneller tempo, meer en meer van de geheimen van Gods schepping. Dit proces kan je evolutie noemen. Maar ook al laat God de mens op allerlei terreinen steeds meer ontdekken, God Zelf blijft de uiteindelijke Schepper, uit wie alles voortkomt. Maar God is dan ook een Persoon en wel een Drieenige Persoon. Evolutie lijkt aantoonbaar in organismen. Daar staat tegenover dat spirituele evolutie in de mens nog nooit wetenschappelijk is aangetoond. Simpelweg omdat er geen objectieve criteria aanwezig zijn om een spirituele evolutie in de mens aan te tonen. ‘Ontwaken’ door een ‘evolutionaire impuls van het heelal’ moeten we dan ook naar het rijk der fabelen verwijzen. Sinds de mens in zonde is gevallen in het paradijs is de mens er niet beter op geworden. Om geestelijk te ontwaken heeft de mens dan ook dringend een Verlosser nodig. Dat is altijd al zo geweest en dat zo zal ook zo blijven.
We zeiden zojuist dat Tolle zich in dit verhaal ontpopt als een soort Hogepriester of Verlosser. Dat blijkt uit het vervolg van dit verhaal wanneer we lezen: ‘Een paar minuten nadat mijn bezoeker vertrokken was, kwam een vriendin langs om iets af te geven. Zodra ze de kamer binnenkwam zei ze: ‘Wat is hier gebeurd? De energie voelt zwaar en dicht aan. Ik word er gewoon bijna misselijk van. Je kunt beter de ramen openzetten en wat wierook branden.’ Ik legde uit dat ik net een grote bevrijding bij iemand met een erg zwaar pijnlichaam had meegemaakt en dat wat ze voelde iets van de energie moest zijn die tijdens die sessie was vrijgekomen. Mijn vriendin wilde echter niet blijven luisteren. Ze wilde zo snel mogelijk weg’. In de evangeliën lezen we herhaaldelijk dat Jezus mensen van demonen bevrijdt (zie bijv. Marc. 1:23-26) en Tolle wil op subtiele wijze suggereren maken dat hij hetzelfde kan bewerkstelligen. In ieder geval had de ‘bevrijding’ niet plaats gevonden als Tolle niet had ingegrepen in het leven van de vrouw.
Tolle blijkt ook in staat om de demon van het pijnlichaam van de vrouw in anderen te laten overgaan. Dat blijkt als hij in het vervolg onder het kopje ‘De terugkeer van het pijnlichaam’ schrijft: ‘Ik ging aan een tafeltje zitten en bestelde wat. Het was niet druk. Aan een tafeltje vlakbij dat van mij zat een man van middelbare leeftijd in een rolstoel die net klaar was met eten. Hij keek me kort maar intens aan. Er gingen een paar minuten voorbij. Opeens werd hij rusteloos, opgewonden, en begon over zijn hele lichaam te beven. De ober kwam zijn tafel afruimen. De man begon ruzie met hem te maken. ‘Het eten smaakte niet goed. Het was vreselijk.’ ‘Waarom hebt u het dan opgegeten?’ vroeg de ober. En toen ging de man echt door het lint. Hij begon te schreeuwen en grove taal uit te slaan. Er kwamen smerige woorden uit zijn mond en een gewelddadige haat vulde de hele ruimte. Je kon voelen hoe de energie de cellen van je lichaam binnenkwam, op zoek naar een punt om zich aan te hechten. Nu schreeuwde hij ook naar de andere gasten, maar om een of andere reden negeerde hij mij volkomen in mijn intense Tegenwoordigheid. Ik vermoedde dat het universele menselijke pijnlichaam was teruggekomen om me te zeggen: ‘Je dacht dat je me verslagen had. Nou, kijk maar, ik ben er nog’. Dit verhaal van Tolle doet me sterk denken aan de demonen uitdrijving van Jezus zoals die beschreven staat in Marcus 1:1-20. Jezus drijft bij een bezeten man een demon uit en Jezus beveelt die demon om in een kudde varkens te varen. De kudde varkens stormt daarna een steile helling af en verdrinkt in het meer (Marc. 5:13). Tolle matigt zichzelf hier een zelfde soort kracht aan als Jezus wanneer Tolle aan het einde van het verhaal concludeert: ‘Toen alles achter de rug was, kwam de manager bij mijn tafel en vroeg, half voor de grap maar misschien intuïtief aanvoelend dat er een verband was: ‘Hebt u dit alles aangericht?’. Tolle wil hier duidelijk suggereren dat hij dit alles kan aanrichten en over bijzondere krachten beschikt. Het verhaal van Tolle heeft zoveel gelijkenis met de uitdrijving van de demon door Jezus in Marcus 5, dat wij sterk betwijfelen of dit verhaal van Tolle wel authentiek is. Eerlijk gezegd geloven we daar niets van. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, meet Tolle zich hier een messiaanse status van een soort van duivelbezweerder aan. die hem totaal niet toekomt en op geen enkele wijze bewezen kan worden.
Onder het kopje ‘Het pijnlichaam bij kinderen’ schrijft Tolle het volgende: ‘De ouders kunnen hulpeloos en vol onbegrip en ongelovig toekijken hoe hun engeltje in een paar seconden in een klein monster verandert. ‘Waar komt al dat ongelukkig-zijn vandaan?’ vragen ze zich af. Het is in meerdere of mindere mate het aandeel van het kind in het collectieve pijnlichaam van de mensheid, dat helemaal teruggaat tot het begin van het menselijke ego. Maar het kind kan ook al pijn hebben overgenomen van het pijnlichaam van zijn ouders, en dan zien de ouders in het kind een afspiegeling van wat er ook in henzelf zit’. In eerste instantie gaat het ons om de volgende zin uit dit citaat: ‘Het is in meerdere of mindere mate het aandeel van het kind in het collectieve pijnlichaam van de mensheid, dat helemaal teruggaat tot het begin van het menselijke ego’. Hier zegt Tolle iets over het pijnlichaam en het ego waar we al eerder over schreven en waar we het gedeeltelijk mee eens zijn, alleen is het verschijnsel en de gevolgen van de corruptie van de menselijk existentie veel ingrijpender dan Tolle hier wil suggereren. Er is iets verschrikkelijks mis met de mensheid, daar zijn we het over eens. Dat probleem gaat volgens Tolle terug tot het ‘begin van het menselijke ego’. Wat en wanneer er precies iets grondig is mis gegaan, daar spreekt Tolle zich niet over uit. Als de kwalijke werking van het menselijk ego volgens Tolle ooit een begin moet hebben gehad, dan moet er ook een tijd geweest zijn dat die kwalijke werking van het ego er niet was. En dat is ook zo. Toen was dus de gehele mens dus nog goed. Dus niet alleen zijn wat Tolle noemt zijn ‘ego’, maar ook zijn ‘onbewuste’ en ‘onbewuste’ toestand was toen goed. De mens is dus door God geheel goed geschapen. Eens was heel het hart en de ziel en het verstand van de mens goed en op God gericht. Maar toen de mens in opstand kwam tegen God en zonde viel, toen raakte de mens totaal van God vervreemd. Dus niet alleen zijn ego maar ook in zijn onbewuste en bewuste toestand. De corruptie was totaal. Het moet nog maar eens gezegd zijn.
Even later schrijft Tolle: ‘Een tijdje nadat het kind weer tot bedaren is gekomen, of misschien de volgende dag, kun je gaan praten over wat er gebeurd is. Maar vertel het kind niet over het pijnlichaam. Je kunt beter vragen stellen. Bijvoorbeeld: ‘Wat kwam er gisteren over je toen je niet wilde ophouden met schreeuwen? Hoe voelde dat? Vond je het fijn? Dat wat er over je kwam, heeft dat een naam? Nee? Als het een naam had, wat zou die naam dan zijn? Als je het zou kunnen zien, hoe zou het er dan uitzien? Kun je tekenen hoe het eruitziet? Wat gebeurde ermee toen het wegging? Ging het slapen? Denk je dat het terugkomt?’ Dit zijn maar wat voorstellen voor wat je kunt vragen. Al deze vragen zijn bedoeld om het waarnemende vermogen bij het kind, dat is de Tegenwoordigheid, op te wekken. Ze helpen het kind de identificatie met het pijnlichaam op te geven. Misschien wil je ook met je kind over je eigen pijnlichaam praten, in de woorden van je kind. De volgende keer dat je kind weer in de greep raakt van het pijnlichaam kun je zeggen: ‘Het is teruggekomen hè?’ Gebruik de woorden die het kind gebruikte toen jullie erover praatten. Richt de aandacht van het kind op hoe het aanvoelt. Je houding moet belangstellend en nieuwsgierig zijn en niet kritisch of veroordelend’. Zou u zich een discussie, zoals Tolle die hier aangeeft, met een 4 jarige peuter kunnen voorstellen? Denkt Tolle nu echt dat je bij deze peuter ‘Tegenwoordigheid’ kunt opwekken? Deze hele vraagstelling aan een kind vinden we, gezien vanuit een volwassen standpunt, heel infantiel. Je vraagt in zo’n geval aan een 4 jarige peuter niet: ‘Wat kwam er gisteren over je toen je niet wilde ophouden met schreeuwen? Hoe voelde dat? Vond je het fijn? Dat wat er over je kwam, heeft dat een naam? Nee? Als het een naam had, wat zou die naam dan zijn? Als je het zou kunnen zien, hoe zou het er dan uitzien? Kun je tekenen hoe het eruitziet? Wat gebeurde ermee toen het wegging? Ging het slapen? Denk je dat het terugkomt?’. Een peuter heeft lak aan zo’n aanpak en zal daar ook niets van begrijpen. De peuter zal bij een dergelijk infantiel gedrag van zijn ouders veel eerder aanleiding zien om de volgende keer nog harder te keer te gaan. Een peuter heeft duidelijke regels nodig over wel en niet mag en geen gezever zoals hier door Tolle aangegeven. Natuurlijk heeft een kind veel liefde nodig. Dus alles wat je doet voor een kind, doe je vanuit de liefde en met veel geduld, ook al moet je een kind vaak corrigeren. Fout gaat het pas echt als de liefde en het geduld ontbreken.
Onder het kopje ‘Ongelukkig-zijn’ zegt Tolle: ‘Niet alle ongelukkig-zijn komt voort uit het pijnlichaam. Een deel ervan is nieuw, ontstaan wanneer je niet afgestemd was op het huidige moment, wanneer je het Nu op een of andere manier niet erkende. Als je inziet dat het huidige moment er altijd al is en daarom onvermijdelijk is, kun je er compromisloos ‘ja’ tegen zeggen, en zo creëer je niet alleen geen nieuw ongelukkig gevoel, maar merk je ook dat je door het verdwijnen van je innerlijke verzet kracht krijgt van het Leven zelf. Het ongelukkige gevoel van het pijnlichaam staat altijd duidelijk niet in verhouding tot de kennelijke oorzaak ervan. Met andere woorden, het is een overdreven reactie’. Ook hier verdierlijkt Tolle de mens. Van een dier kunnen we in zekere zin zeggen dat het ‘Tegenwoordig’ is. Een dier denkt niet na over wat het in het verleden is overkomen; hoewel het zo is dat ook dieren getraumatiseerd kunnen worden als ze zijn mishandeld. Een dier handelt veelal instinctief en denkt niet rationeel na over de toekomst, alleen de behoeften van het ‘nu’ zijn bepalend voor het dier. Tolle wil in feite van een mens een dier maken. Tolle spoort je aan niet meer na te denken over traumatische ervaringen uit het verleden en ook niet bezig te zijn met de toekomst. Het verwerkingsproces van pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden wordt door Tolle door het medicijn ‘Tegenwoordigheid’ stop gezet. Als echter pijn uit het verleden niet verwerkt wordt, kan er ook geen sprake zijn van heling. We herhalen hier wat we al eerder schreven. Als foute handelingen uit her verleden verdrongen worden en niet worden opgebiecht kan er geen sprake zijn van vergeving en heling. Je zal maar slachtoffer zijn van een gewelddadige verkrachting en van Tolle te horen krijgen dat ‘Het ongelukkige gevoel van het pijnlichaam altijd duidelijk niet in verhouding staat tot de kennelijke oorzaak ervan. Met andere woorden, het is een overdreven reactie’. Je voelt je door zo’n uitspraak van Tolle niet serieus genomen in je lijden. Tolle realiseert zich niet dat, sinds de mens in zonde viel, het kwaad een macht geworden is in deze wereld die niet uit zichzelf weg gaat als je maar ‘Tegenwoordig’ bent. Het kwaad wijkt alleen maar als het bestreden wordt door het goede. Jezus Christus heeft dat kwaad bestreden en overwonnen. Nu is er vergeving en heling mogelijk voor iedereen die met zijn gebroken leven naar Jezus toegaat. Het kwaad negeren en verdringen door ‘Tegenwoordigheid’ kan je in het begin misschien tijdelijk een goed gevoel geven. Maar het is geen oplossing en het kwaad zal onherroepelijk terug slaan.
Onder het kopje ‘Het doorbreken van de identificatie met het pijnlichaam’ vertelt Tolle het verhaal over wat hij meegemaakt heeft met zijn buurvrouw Ethel. Tolle schrijft dan: ‘Wat er met haar was gebeurd was nog geen permanente verandering maar ze had een glimp opgevangen van wat er mogelijk is, een glimp van wat er al in haar zat. Bij zen heet zo’n glimp satori. Satori is een moment van Tegenwoordigheid, even uit de stem in je hoofd, de denkprocessen en hun afspiegeling als emotie in het lichaam stappen. Het is de opkomst van innerlijke ruimte waar daarvoor het lawaai van het denken en het rumoer van emoties was’. Opmerkelijk is dat Tolle van de vrouw zegt dat ze een glimp had opgevangen ‘van wat al in haar zat’. Iets wat de vrouw kennelijk dus al bezat. Iets dat kennelijk altijd al in die vrouw heeft gezeten maar wat nu tot ontwaken komt, al is het nog maar een glimp. ‘Tegenwoordig’ zijn is dus een eigenschap van jouzelf. Daar komt geen God aan te pas. Toch lijkt Tolle hier een beetje mee in zijn maag te zitten. In het negende hoofdstuk komt Tolle hier op terug en zegt Tolle: ‘Alleen het eerste ontwaken, de eerste glimp van bewustzijn zonder denken, vindt plaats door genade, zonder dat jij er iets voor doet’. En : ‘Het begin van het ontwakingsproces is een daad van genade. Je kunt het niet laten gebeuren, ook kun je jezelf er niet op voorbereiden of er studiepunten voor verzamelen’. Bij de bespreking van het negende hoofdstuk komen we hier nog uitgebreid op terug. Maar hier willen we wel al zeggen dat ‘genade’ veronderstelt dat er een Gever van genade is , anders is genade geen genade maar slechts blind toeval. Maar van die Gever, van die persoonlijk God die alle dingen regeert wil Tolle niets weten. Maar die genade om ‘Tegenwoordig’ te worden valt kennelijk niet iedereen te beurt. Want al eerder in dit hoofdstuk onder het kopje ‘Ongelukkig-zijn’ had Tolle reeds het volgende gesteld : ‘Voor sommige mensen die in de ban zijn van een zwaar pijnlichaam is het onmogelijk uit hun overtrokken interpretatie, hun zwaar emotionele ‘verhaal’ te stappen. Hoe meer negatieve emotie er in een verhaal zit, des te zwaarder en ondoordringbaarder wordt het. En daardoor wordt het verhaal niet als verhaal herkend maar aangezien voor de werkelijkheid. Als je helemaal gevangenzit in de beweging van het denken en de emotie die daarmee samengaat, is uitstappen niet mogelijk omdat je zelfs niet meer weet dat er een buiten is. Je bent gevangen in je eigen film of droom, in je eigen hel. Voor jou is het echt en is er geen andere werkelijkheid mogelijk. En voor jou is je reactie de enig mogelijke’. Kunt u het nog volgen? Ik niet meer want Tolle spreekt zichzelf hopeloos tegen. Hier schijnt Tolle te bedoelen dat als je pijnlichaam te zwaar is, dat je dan onmogelijk aan je pijnlichaam kunt ontsnappen. Eerder in dit hoofdstuk beweert hij echter weer het tegendeel want toen schreef hij over mensen met een zwaar pijnlichaam: ‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken ’.Als je dit citaat leest dan lijkt het alsof de mens wel degelijk zijn eigen lot in handen heeft, ook al heeft die mens een zwaar pijnlichaam. Tolle wil in dit citaat met zoveel woorden stellen dat als de mens dat pijnlichaam zat is en het pijnlichaam niet meer kan verdragen, dat die mens zijn eigen ontwaken in werking kan zetten. De mens kan volgens Tolle op eigen kracht wel en ook weer niet ontsnappen aan zijn pijnlichaam. Volgens Tolle kan de mens enerzijds dus niet ontsnappen en ontwaken wanneer zijn pijnlichaam te zwaar is, maar anderzijds ook weer wel wanneer hij dat zware pijnlichaam niet meer kan verdragen, om dan vervolgens in het negende hoofdstuk te stellen dat ‘Het begin van het ontwakingsproces een daad is van genade. Je kunt het niet laten gebeuren, ook kun je jezelf er niet op voorbereiden of er studiepunten voor verzamelen’ Hoe tegenstrijdig kan je zijn!
Onder het kopje ‘Triggers’ schrijft Tolle: ‘Er staat al een waarschuwing op pakjes sigaretten; misschien moet er net zo’n waarschuwing op bankbiljetten en bankafschriften komen: ‘Geld kan het pijnlichaam activeren en tot volkomen onbewustheid leiden’. Nu hoeft Tolle dat ons niet te vertellen want we lezen in de Bijbel al dat ‘geldzucht de wortel van alle kwaad is’(1 Tim. 6:10). Wat ons opvalt dat die waarschuwing van Tolle vooral aan anderen gericht lijkt te zijn. Niet zozeer aan zichzelf. Dat geeft ons toch te denken. Want toen hij zijn bekende boek ‘De kracht van het Nu’ voor het grootste deel had geschreven, kwam Tolle in geldnood. We lezen daarover in Hoofdstuk 9. Tolle schrijft daar: ‘Ik had nauwelijks inkomsten en leefde van mijn spaargeld, dat snel opraakte. Alles kwam prachtig op zijn pootjes terecht. Mijn geld was op vlak voordat ik bijna klaar was met schrijven. Ik kocht een lot in een loterij en won daar duizend dollar mee, waarvan ik nog een maand kon leven’. Tolle moet als ’bewust’ en ‘Tegenwoordig’ persoon toch weten dat loterijen een grote bron van geld en hebzucht zijn. Tolle moet toch ook weten dat jouw winst bij een loterij ten koste gaat van de inleg van vele anderen, die net als Tolle, van hun laatste centen een lot kopen. Tolle was met zijn duizend dollar gered, vele anderen hebben daardoor hun laatste cent uitgegeven en hadden daardoor helemaal niets meer te eten. Zichzelf uit de financiële problemen helpen ten koste van anderen zou je van een bewust levend persoon als Tolle niet verwachten. Tolle gelooft sterk dat we in de laatste fase van het evolutionaire bewustzijn zijn aangeland. Had het evolutionaire lot niet het lot van Tolle moeten bepalen als Tolle zo sterk in het evolutionaire lot gelooft en niet Tolle zelf? Als Tolle daarin gelooft is het nl. niet nodig om aan een loterij deel te nemen want wat gebeuren moet, gebeurt toch. Tenminste, als het waar zou zijn dat het evolutionaire lot alles bepaalt.
Verderop onder ‘Triggers’ schrijft Tolle: ‘Elke keer dat je tegenwoordig bent als het pijnlichaam de kop opsteekt verbrandt er als het ware een deel van zijn negatieve emotionele energie, die wordt omgezet in Tegenwoordigheid. De rest van het pijnlichaam trekt zich dan snel terug en wacht een betere gelegenheid af om weer op te spelen, dat wil zeggen, als je minder bewust bent. Een betere gelegenheid voor het pijnlichaam om toe te slaan kan zich voordoen als je Tegenwoordigheid verliest, bijvoorbeeld als je gedronken hebt of als je naar een geweldfilm kijkt. De geringste negatieve emotie, zoals irritatie of ongerustheid, kan ook dienen als een poort waardoor het pijnlichaam kan terugkeren. Het pijnlichaam heeft je onbewustheid nodig. Het kan het licht van Tegenwoordigheid niet verdragen’. Soms krijg je een aanbod dat te mooi is om echt waar te zijn. En dan is het ook niet waar. Je wordt beet genomen. Dat gevoel krijgen we wanneer Tolle stelt dat: ‘Elke keer dat je tegenwoordig bent als het pijnlichaam de kop opsteekt verbrandt er als het ware een deel van zijn negatieve emotionele energie, die wordt omgezet in Tegenwoordigheid’. Dat klinkt heel simpel en aannemelijk. Een zeer Tegenwoordig persoon als Tolle moet dan helemaal geen negatieve energie meer hebben. Tolle moet dan ook een perfect mens zijn want de voorraad negatieve energie die Tolle heeft moet toch een keer opgebrand raken als je voortdurend Tegenwoordig bent. Als alle negatieve energie is opgebrand bereik je als mens een perfecte status. Er komt in die status ook geen negatieve energie meer bij want je bent voortdurend Tegenwoordig. In zo’n status wordt je een robotachtige figuur. Alle emoties, de pijn, het verdriet, ze worden niet serieus genomen. Pijn wordt niet meer gedeeld maar weg gemasseerd door het containerbegrip ‘Tegenwoordigheid’. God heeft van de mens nooit zo’n robot willen maken als Tolle hier propageert. De mens had in het paradijs een echte keuze. Kiezen voor God of de duivel. Helaas koos de mens tegen God en voor de duivel. Daarmee sneed hij zich ‘bewust’ van God af. De ‘tegenwoordigheid’ van ieder mens is daardoor een even onbetrouwbaar kompas geworden als de ‘onbewuste’ toestand van de mens. In die malaise deelt ieder mens, ook Tolle. Er is alleen redding mogelijk indien God zelf ingrijpt en een weg van verlossing creëert door Jezus, waardoor het kompas van de mens weer op God en het goede gericht wordt, ook al zal dat in dit leven geen volmaakt kompas zijn.
Onder het kopje ‘Het pijnlichaam als bewustmaker’ gaat Tolle nog even door over het onderwerp ‘kiezen’ . Hij schrijft dan: ‘Maar door de ongekende instroom van bewustzijn die we nu op de planeet meemaken hoeven veel mensen niet meer door de diepe dalen van acuut lijden te gaan om de identificatie met het pijnlichaam op te geven. Telkens wanneer ze merken dat ze teruggegleden zijn in een disfunctionele toestand, kunnen ze ervoor kiezen uit de identificatie met het denken en emoties te stappen en de toestand van Tegenwoordigheid te betreden. Ze geven hun verzet op, worden stil en alert, één met wat is, binnen en buiten. De volgende stap in de evolutie van de mens is niet onontkoombaar, want voor het eerst in de geschiedenis van onze planeet kan het een bewuste keuze zijn. Wie maakt die keuze? Jij. En wie ben jij? Bewustzijn dat zich bewust is geworden van zichzelf’. Ook hier stelt Tolle het allemaal heel simpel voor. Je hebt een eenvoudige keuze. Die keuze heb je volgens Tolle in eigen hand. Je vraagt je verbijsterd af: als die keuze dan zo simpel is en niets kost, waarom maken alle mensen dan die goede keuze niet? Een keuze waarbij volgens Tolle een einde komt aan de ‘diepe dalen van acuut lijden’. Wie wil dat nu niet: nooit meer lijden nooit meer pijn? Toch gebeurt dat niet. Waarom niet? Omdat de mens uit zichzelf helemaal niet in staat is om die goede keuze te maken. De mens zit gevangen in een eindeloze cyclus van pijn en geweld die hij zichzelf aandoet en zijn medemens. Om daarvan af te komen heeft de mens geloof in en overgave aan God nodig. Maar dat is echt het laatste wat de trotse mijnheer ‘Tegenwoordigheid’ wil. Nee hoor, mijnheer Tegenwoordigheid denkt het zelf te kunnen oplossen. Mijnheer Tegenwoordigheid denkt zelf God te zijn en aan God gelijk te zijn. Maar mijnheer Tegenwoordigheid zal nooit willen toegeven dat hij door die pretentie in een steeds dieper moeras zinkt.
Verderop onder ‘Je bevrijden van het pijnlichaam’ bevestigt Tolle nog eens een keer hoe gemakkelijk het allemaal is om het probleem van het kwaad in jezelf en in deze wereld op te lossen. Tolle schrijft dan: ‘Een belangrijker vraag om jezelf te stellen is dus: hoe lang duurt het om me te bevrijden van de identificatie met het pijnlichaam? En het antwoord op die vraag is: het kost helemaal geen tijd. Als het pijnlichaam actief is, moet je weten dat wat je voelt het pijnlichaam in je is. Dat weten is alles wat je hoeft te doen om de identificatie ermee te doorbreken. En als de identificatie ermee ophoudt, begint het omzettingsproces. Het weten voorkomt dat oude emoties opstijgen naar je hoofd en niet alleen de interne dialoog gaat beheersen maar ook je daden en je omgang met andere mensen. Dat betekent dat het pijnlichaam je niet meer kan gebruiken en zich niet meer door jou kan vernieuwen. De oude emotie leeft dan nog een tijdje in je door en steekt periodiek de kop op. Het kan je er af en toe nog in laten lopen zodat je je er toch weer mee identificeert en zo het weten verduistert, maar dat duurt dan nooit lang meer. Dat je de oude emotie niet meer in situaties projecteert betekent dat je haar direct in jezelf onder ogen ziet. Dat is misschien niet prettig, maar je gaat er niet dood van. Je Tegenwoordigheid kan het gemakkelijk in bedwang houden. De emotie is niet wie je bent’. Je hoeft dus volgens Tolle alleen maar te ‘weten’ en klaar is Kees. Het kost geen enkele moeite en nauwelijks tijd. Af ten toe krijg je nog wel eens te maken met een lichte terugval maar daar kan mijnheer Tegenwoordigheid gemakkelijk mee afrekenen, totdat, zoals we boven al schreven, alle negatieve energie van het pijnlichaam is opgebrand en je de zalige staat van de goddelijke volmaaktheid bereikt. Gelooft u het zelf? Tolle wel, want even verderop concludeert hij: ‘Je ware aard, die één is met de natuur van God, komt naar boven’. Leest u het goed? Jouw aard is ‘één met de natuur van God’ dat kan niet anders betekenen dat jijzelf aan God gelijk bent. Wat een pretentie!. En zelfs deze pretentie kan verwarring teweeg brengen bij de lezer. Je zou hier zo maar weer gaan denken dat Tolle aan een persoonlijk God gelooft, ook al maakt hij de mens aan God gelijk. Maar – we hebben het al veel vaker gezegd maar het moet weer worden herhaald – daar gelooft Tolle helemaal niet in. God is bij hem hoogstens een evolutionaire impuls, een onbekend en onpersoonlijk energieveld, maar zeker geen almachtige God en Vader die een relatie van liefde met de mens wil aangaan door Zijn Zoon Jezus Christus. Die God bestaat volgens Tolle gewoon niet, ook al noemt Tolle de naam van Jezus nog zo vaak. Want met weer een citaat van Jezus sluit hij dit hoofdstuk af. Tolle schrijft dan: ‘Jezus wijst daarop wanneer hij zegt: ‘Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is’. Het woord ‘volmaakt’ is een onjuiste vertaling van het oorspronkelijke Griekse woord dat ‘heel’ betekent. Dat wil zeggen, je hoeft niet heel te worden, je moet zijn wat je al bent – met of zonder het pijnlichaam’. Dit citaat van Jezus vinden we in Mat. 5:48. Ook hier misbruikt Tolle een citaat van Jezus om zijn eigen theorie te ondersteunen. Maar het klopt niet. Het Griekse woord ‘teleios’ dat hier met ‘volmaakt ‘ wordt vertaald verwijst naar het Griekse woord ‘telos’ dat ‘doel’ betekent. Een ‘volmaakt’ leven is dus een ‘doelgericht’ leven. De opdracht van Jezus luidt: ‘Leef ‘doelgericht’ zoals God ook altijd doelgericht is. ‘Heelheid’ is daarbij een aspect van het doelgerichte leven. In je streven moet je een persoon van één stuk zijn, bewust op God gericht. Het gaat in dit citaat dus helemaal niet om iets wat je bent maar over iets waarna je op weg bent. En het gaat helemaal al niet om ‘perfectionisme’.

 

 Go back
Published on: 10-06-2016 14:00:21

Click this link to respond to this article

Be the first to respond

Write your response in the box below