Sometimes it feels like Bob Dylan says: "I practice a faith that's long been abandoned, ain't no altars on this long and lonesome road"

Translate this website

Visitors to this website today: 208Total number of visitors to this website: 671667
Welcome to the website of Kees de Graaf
Kees de Graaf keesdegraaf.com
 
images6MZ4R6N5.jpg

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 4.

In deze aflevering bespreken we enkele aspecten uit het vierde hoofdstuk van het boek van Eckhart Tolle ‘Een nieuwe aarde’. De titel van dit hoofdstuk is: ‘Rollen spelen: de vele gezichten van het ego’. Het wordt tijd eens nader kijken naar het door Tolle veelvuldig gebruikte woord ‘Tegenwoordigheid’. ‘Tegenwoordigheid’ is bij Tolle vrijwel synoniem aan het woord ‘Nu’ en aan het woord ‘Bewustzijn’. Deze woorden worden door het hele boek heen gebruikt, ook in dit hoofdstuk. Allereerst een aantal citaten uit dit hoofdstuk die hier nader op het woord ‘Tegenwoordigheid’ ingaan:
1. ‘Het ego zoekt niet de vormloze aandacht die Tegenwoordigheid is, maar aandacht in een bepaalde vorm, zoals erkenning, lof, bewondering, of gewoon op een of andere manier opgemerkt te worden, erkenning te krijgen voor zijn bestaan’.
2.’Bewust zijn betekent Tegenwoordigheid en alleen Tegenwoordigheid kan het onbewuste verleden in je oplossen’.
3. ‘Hoe groter het aandeel gedeeld verleden in een relatie, des te tegenwoordiger moet je zijn; anders word je gedwongen het verleden telkens opnieuw te beleven’.
4. ‘Als je naar je kind kijkt, luistert, het aanraakt, het met iets helpt, ben je alert, stil, helemaal tegenwoordig; je wilt niets anders dan dat moment zoals het is. Op die manier maak je ruimte voor Zijn. Op dat moment ben je, als je tegenwoordig bent, geen vader of moeder. Je bent de alertheid, de stilte, de Tegenwoordigheid die luistert, kijkt, aanraakt en zelfs praat. Je bent het Zijn achter het doen’.
5.’Dan is daar Zijn. Je treft het aan in de stille, alerte Tegenwoordigheid van Bewustzijn zelf, van het Bewustzijn dat jij bent’.
6. ‘Je bent het licht van de Tegenwoordigheid, het bewust zijn dat voorafgaat aan en dieper is dan alle gedachten en emoties’.
Nog een paar citaten met het woord ‘Nu’ dat bij Tolle synoniem is aan ‘Tegenwoordigheid’:
7. ‘Het ego weet niet dat je enige gelegenheid om vrede te hebben nu is. Of misschien weet het dat wel en is het bang dat je het ook ontdekt. Vrede is immers het einde van het ego. Hoe kun je nu vrede hebben? Door vrede te sluiten met het huidige moment. Het huidige moment is het veld waarop het spel van het leven gespeeld wordt. Het kan nergens anders gespeeld worden. Je moet eens zien wat er gebeurt als je vrede hebt gesloten met het huidige moment, zien wat je kunt doen of besluiten te doen, of nauwkeuriger gezegd wat het leven dan door je doet’.
8. ‘Om een einde te maken aan het lijden waar mensen al duizenden jaren door geplaagd worden moet je bij jezelf beginnen en op elk moment de verantwoordelijkheid voor je innerlijke toestand aanvaarden. Dat betekent nu’.
9. ‘De gedachten, emoties of reacties worden als zodanig herkend en op het moment dat je ze herkent verdwijnt de identificatie ermee vanzelf. Je zelfgevoel, je besef van wie je bent, ondergaat dan een verandering: daarvoor was je je gedachten, emoties en reacties, nu ben je het bewustzijn, de bewuste Tegenwoordigheid die getuige is van al die toestanden’.
Als je deze citaten goed op je laat inwerken dan lijkt het wel alsof die woorden ‘Tegenwoordigheid’ en ‘Nu’ bij Tolle de werking krijgen die lijkt op de werking van een soort hard drug. Door het gebruik van drugs – trouwens ook door overmatig alcohol gebruik – kan je je gedachten tijdelijk afsluiten voor de nadelige gevolgen van je traumatische verleden en de confrontatie met en de angst voor de toekomst uit de weg gaan. Als je onder invloed bent van drugs of alcohol dan kan je even zalig genieten van het ‘Nu’, al je zorgen en moeiten zijn voor even vergeten, je voelt je veilig en geborgen in de cocon van de ‘Tegenwoordigheid’. Maar het is slechts tijdelijk. Zodra de drug of de alcohol is uitgewerkt kom je weer terug in de ruwe en weerbarstige werkelijkheid. Eenmaal nuchter, blijkt dat er niets veranderd is. Integendeel, de problemen stapelen zich op en je wilt zo snel mogelijk weer terugkeren in de veilige cocon van de ‘Tegenwoordigheid’. Zo ontstaat er een psychische en een lichamelijke verslaving aan alcohol en drugs. De verslaving krijgt je in zijn greep en zal je uiteindelijk vernietigen. Dat zijn de desastreuze gevolgen als je de confrontatie met je verleden en de angst voor de toekomst niet te lijf gaat, maar als je je angst en pijn en verdriet probeert weg te masseren door het gebruik van alcohol en drugs. Nu is er natuurlijk wel een verschil met de drug die Tolle ‘Tegenwoordigheid’ of ‘Nu’ noemt. Alcohol en drugs richten je ook lichamelijk en vaak ook financieel ten gronde en maken daardoor alles in je leven kapot. Dat kan je van te ‘Tegenwoordigheids’ drug van Tolle zo niet zeggen. Maar de drug van Tolle creëert wel een schijn werkelijkheid waarbij de mens zich afsluit voor zijn verleden en zijn angst voor de toekomst uit de weg gaat. Dat blijkt bijv. uit het 2e citaat dat we boven gaven: ’Bewust zijn betekent Tegenwoordigheid en alleen Tegenwoordigheid kan het onbewuste verleden in je oplossen’.
Volgens Tolle los je je onbewuste verleden door ‘Tegenwoordigheid’ op. Volgens Tolle heb je door concentratie op het ‘Nu’’ geen last meer van de nare gevolgen van je verleden. Je repareert niet wat je in het verleden kapot hebt gemaakt, nee je zet het verleden met de drug ‘Tegenwoordigheid’- tijdelijk - buiten spel. Dat blijkt ook uit het 3e citaat van Tolle: ‘Hoe groter het aandeel gedeeld verleden in een relatie, des te tegenwoordiger moet je zijn; anders word je gedwongen het verleden telkens opnieuw te beleven’. De drug ‘Tegenwoordigheid’ van Tolle zorgt hier opnieuw niet voor reparatie of heling van relaties maar voor verdringing van alles wat in een relatie in het verleden stuk is gegaan. Verdringing en geen reparatie, dat is de typische werking van een drug, ook van de drug die Tolle ‘Tegenwoordigheid’ noemt. Verdringing en een reparatie, dat geldt niet alleen voor het verleden. Dat geldt ook voor de toekomst. Het devies van Tolle is: niet aan de toekomst denken. Tolle kan elders in dit hoofdstuk dan ook gerust schrijven: ‘Streef niet naar geluk. Als je dat doet, vind je het niet, want streven is de antithese van geluk. Geluk is altijd vluchtig, maar vrij zijn van ongelukkige gevoelens is nu bereikbaar door onder ogen te zien wat het is in plaats van er verhalen over te vertellen. Ongelukkig-zijn verbergt je natuurlijke toestand van welbevinden en innerlijke vrede, de bron van echt geluk’. Ergens naar ‘streven’ betekent bezig zijn met de toekomst. Zulk een ‘streven’ kan bijv. zijn dat je je best ervoor doet om bijv. je huwelijksrelatie goed te houden, ook in de toekomst. Maar dat moet je vooral niet doen vindt Tolle want als je daar naar streeft vind je toch geen geluk. Tolle weet iets veel beters en het lijkt alsof hij wil zeggen: ‘Blijf maar lekker in je egoische coconnetje zitten van je ‘Tegenwoordigheid’ dan voel je jezelf prettig en onderneem vooral geen actie om je (huwelijks)relatie te verbeteren, dat helpt toch niet’. Want zegt Tolle in dit citaat: ‘Geluk is altijd vluchtig, maar vrij zijn van ongelukkige gevoelens is nu bereikbaar door onder ogen te zien wat het is in plaats van er verhalen over te vertellen’. Je moet dus volgens Tolle niet leren om onder ogen te zien wat er mis met je is en de verantwoordelijkheid voor je daden onder ogen zien. Als Tolle dat advies zou geven dan zou dat een stap in de goede richting zijn. Nee, je moet volgens Tolle via de tegenwoordigheidsdrug onder ogen zien dat je ‘vrij kunt zijn van ongelukkige gevoelens’. Maar de vraag is: wat heb je daaraan? Je herstelt er niets mee, je leert er hooguit alleen mee te leven. Dan is de weg die Jezus wijst oneindig veel mooier. Jezus gaat nl wel de confrontatie met mijn zondige verleden aan. Niet om me kapot te maken maar juist om me te helen. Dat kan alleen als ik de echte waarheid van de situatie waarin ik verkeer onder ogen zie. Als ik toegeef dat ik hulp nodig heb en dat ik die genezende kracht niet in mezelf ter beschikking heb. Alleen Jezus heeft die kracht. Dat heb ik persoonlijk vele malen mogen ervaren. De kracht van Jezus gaat de confrontatie met mijn zondige leven aan en heelt mijn leven. Maar Jezus geeft mij ook blije hoop voor de toekomst. Daar is mijn hele mens zijn bij betrokken. Mijn verleden, mijn heden en mijn toekomst. Mijn onbewust zijn en mijn bewust zijn. Hoe langer ik nadenk over dit boek van Tolle, des te meer raak ik ervan overtuigd dat dat die hele tegenstelling die Tolle maakt tussen een egoisch ‘onbewust’ leven en een goddelijk ‘bewust’ leven een denkconcept is wat ver van de realiteit staat. Juist wat Tolle anderen voortdurend verwijt, nl. dat ze vasthouden aan denkconcepten, dat doet Tolle bij uitstek zelf. Weet je wie ‘Tegenwoordig’’ is? Weet je wie alleen bij het ‘Nu’ leeft? Dat is de kat van mijn zeer gewaardeerde buurman Dick Rozing die dagelijks bij ons op bezoek komt en in de mand ligt te slapen. Die kat denkt niet na over haar verleden en zij denkt ook niet na over de toekomst. Bij de kat is alles ‘Tegenwoordig’ en haar behoeften beperken zich tot het ‘Nu’. In feite wil Tolle de mens dezelfde kant opsturen. Maar de mens is geen dier. De mens is een redelijk wezen en heeft van God ‘verstand’ gekregen. Verstand is de grootste gave die de mens ontvangen heeft van God. Voor Tolle is het verstand de grootste vijand van de mens. Om de psyche van mens in een toestand van ‘Tegenwoordigheid’ te manoeuvreren is Tolle gedwongen om alle menselijke emoties en elk menselijk falen af te vlakken en te relativeren. Zonden, verdriet en gebrokenheid worden verdrongen en ontkend maar ook blijdschap wordt gerelativeerd en afgevlakt. In het achtste hoofdstuk noemt Tolle dat: ‘Ook dit gaat voorbij’. In dat hoofdstuk staat het verhaal van een koning die van een wijze man een ring kreeg met de inscriptie ‘Ook dit gaat voorbij. ‘Wat betekent dit?’ vroeg de koning. De wijze man zei: ‘Draag deze ring altijd. Bij alles wat er gebeurt, goed of slecht, raakt u de ring aan en leest u de inscriptie. Op die manier hebt u altijd vrede.’ De conclusie die we hier kunnen trekken is dat Tolle met zijn denkconcept van het ‘Nu’ en de ‘Tegenwoordigheid’ de mens ontmenselijkt.
In dit hoofdstuk gaat Tolle nader in op het begrip ‘Liefde’. Tolle schrijft: ‘Wat gewoonlijk ‘verliefd worden’ heet is in de meeste gevallen een intensivering van egoïsch willen en nodig hebben. Je wordt verslaafd aan een andere persoon of liever aan je beeld van die andere persoon. Het heeft niets te maken met ware liefde, die in het geheel geen willen in zich draagt’. Nu gaat het ons om dat laatste zinnetje: ‘liefde, die in het geheel geen willen in zich draagt’. Eerlijk gezegd geloven we daar niets van. Vanuit de optiek van Tolle klopt het echter wel. ‘Willen’ komt dicht bij ‘streven’ en ergens naar ‘streven’’ brengt volgens Tolle toch geen geluk zoals we boven al hebben uitgelegd. Maar ‘willen’ hoort wel degelijk bij de liefde. Sterker nog, ‘willen’’ is een essentieel onderdeel van de echte liefde. Laten we proberen dit vanuit God zelf, die Liefde is, duidelijk proberen te maken. In Ezech. 18:23 lezen we dat God de dood van de zondaar niet wil: ‘Nee, ik wil dat hij tot inkeer komt en in leven blijft’. In 1 Tim 2:4 is sprake van God, onze redder ‘die wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen’. Die wil van God om te redden komt voort uit Zijn liefde, dat lezen we in een zeer belangrijke Bijbeltekst, Joh. 3:16: ‘Want God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. De wil van God om mensen te redden is zo groot dat Hij het liefste wat Hij bezit, zijn Zoon, er voor over heeft gehad om ons te redden. Echte liefde drijft op wilskracht en is ten diepste een bewuste keuze. Juist in tijden van huwelijkscrisis komt het er op aan. Je hebt voor elkaar gekozen en je hebt elkaar trouw beloofd en nu moet je er ook voor gaan, ook als het moeilijk wordt. Zonder de wil om elkaar lief te hebben, blijft geen enkele liefdes relatie bestaan. In 1 Kor. 13 vinden we een prachtige parodie over de liefde. We lezen daar in vers 7 over de liefde: ‘Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze’. Geloof, hoop en volharding zijn allemaal zaken waar Tolle ten diepste niets van moet hebben want Tolle wil je vooral een goed gevoel geven en kiest in alles ‘the easy way out’.
Tolle zegt in dit Hoofdstuk nog iets merkwaardigs over de liefde. We lezen: ‘Liefhebben is jezelf herkennen in iemand anders’. En even verderop: ‘Wanneer iemand anders je erkent, trekt die erkenning de dimensie van Zijn door jullie allebei meer in deze wereld. Dat is de liefde die de wereld verlost. Ik heb het hier vooral gehad over je relatie met je kinderen, maar het geldt natuurlijk voor alle relaties. Mensen zeggen wel dat God liefde is, maar dat is niet helemaal juist. God is het Ene Leven in en boven de ontelbare levensvormen. Liefde veronderstelt dualiteit: degene die liefheeft en de geliefde, subject en object. Liefde is dus de herkenning van eenheid in de wereld van de dualiteit. Dat is de geboorte van God in de wereld van de vormen. Liefde maakt de wereld minder werelds, minder dicht, transparanter voor de goddelijke dimensie, het licht van het bewustzijn’. Allereerst moeten we stellen dat het zinnetje ’God is het Ene Leven in en boven de ontelbare levensvormen’ een misleidend zinnetje is. Met de opmerking dat God ook ‘boven’ de ontelbare levensvormen is wil Tolle de indruk wekken alsof Tolle ook gelooft in een God die buiten de mens om bestaat als zelfstandig Wezen. Maar dat is niet zo. We hebben het al vaker gezegd en moeten dit voor de duidelijkheid telkens benadrukken: Als Tolle het in dit citaat – en elders - over ‘God’ heeft, dan heeft hij het nooit over een transcendent wezen dat ‘buiten’ ons is en dus zelfstandig opereert; hij heeft het nooit over de persoon van onze Almachtige God en Vader die hemel en aarde geschapen heeft en die zich openbaart in de Bijbel, die God die in Jezus Christus door de Heilige Geest in ons wonen wil en een relatie met de mens wil aangaan. Daar gelooft Tolle als boeddhist niet in. Tolle gelooft niet in het bestaan van een transcendent God die buiten de mens om bestaat. God is bij hem een soort kracht die zich manifesteert in wat hij noemt het menselijk ‘Bewustzijn’, ook wel door hem genoemd het ‘Zijn’ of het ‘Ik Ben’. De mens heeft dus god in zichzelf en is daardoor zelf een god.
Tolle definieert liefde hier als: ‘Liefhebben is jezelf herkennen in iemand anders . Met deze uitspraak maakt Tolle ‘liefhebben’ en dus ook ‘liefde’ tot een soort van ‘ons kent ons’ verhaal. Je herkent een stukje van jezelf in iemand anders en dat is dan liefhebben en liefde. Die liefde heeft volgens Tolle ook verlossende kracht. Sterker nog, de wereld wordt er volgens Tolle door verlost. Je herkent je goddelijk ‘Zijn’ in iemand anders en dat heeft verlossend effect op anderen in deze wereld. Door die wederzijdse erkenning van het ‘Zijn’ ontstaat er in de wereld een soort van olievlek werking. Die wederzijdse erkenning en herkenning van het ‘Zijn’ verspreidt zich daardoor naar steeds meer mensen, je krijgt dan een soort van domino effect. Dat domino effect is wat Tolle bedoelt wanneer hij zegt: ‘Wanneer iemand anders je erkent, trekt die erkenning de dimensie van Zijn door jullie allebei meer in deze wereld. Dat is de liefde die de wereld verlost’. De wereld heeft dus volgens Tolle geen Verlosser nodig die van buiten naar de wereld komt en de wereld verlost, nee, jijzelf verlost de wereld met de kracht van je ‘Zijn’. Nu is het specifieke van het domino effect dat als de eerste steen omvalt, de rest ook moet volgen. Als de eerste steen eenmaal gevallen is, is dat is een onontkoombaar effect. De ideeën van Tolle zijn echter niet origineel, ze stammen uit het eeuwenoude zen boeddhisme, het gnosticisme en het middeleeuwse mysticisme. Dit domino effect, de verlossing van de wereld waar Tolle het over heeft echter toen niet plaats gevonden en heeft nog steeds niet plaats gevonden, ondanks dat die verlossing (waarmee hij eigenlijk bedoelt ‘verlichting’) volgens Tolle onontkoombaar is.
In bovengenoemd citaat zegt Tolle: ‘Mensen zeggen wel dat God liefde is, maar dat is niet helemaal juist’. Dit is een suggestieve opmerking van Tolle die je zo maar op een verkeerd been zet. Het zijn nl niet ‘mensen’ die zeggen dat God liefde is maar het is God zelf die zegt dat Hij Liefde is (1 Joh. 4:8). Nu is de liefde van God heel wat anders dan ‘jezelf herkennen in iemand anders’. God heeft de mens niet lief omdat Hij iets van Zichzelf in die mens herkent of iets van de mens nodig zou hebben. God heeft alles wat Hij nodig heeft al in Zichzelf. God heeft de mens lief, ten eerste omdat God niet anders kan en wil dan liefhebben en ten tweede omdat God voor de omgang met de mens gekozen heeft. Hij heeft ervoor gekozen om de mens lief te hebben. De liefde van God voor de mens is onvoorwaardelijke liefde en die liefde strekt zich uit tot alle mensen. Die onvoorwaardelijke liefde van God voor de mens bleef en blijft bestaan, ook nadat de mens besloot om zich tegen Zijn liefde te verzetten. Hij gaf Zijn eigen Zoon om te kunnen blijven liefhebben. God wil met zijn liefde de vijandschap en tegenstand van de mens overwinnen en dat doet Hij ook. Liefde is dus een keuze. Zoals Gods liefde onvoorwaardelijk is, zo moet ook onze liefde voor de mensen onvoorwaardelijk zijn. Jezus gaat ons hierin voor als Hij zegt: ‘Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? En als jullie alleen je broers en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? ( Mat 5: 46,47). Tolle komt niet verder dan: ’Liefde is dus de herkenning van eenheid in de wereld van de dualiteit’. Met dit soort liefde van Tolle zal er niets veranderen in deze wereld. Harten worden er nl. niet door veranderd. Maar als God door Zijn Geest de liefde van Christus in je hart uitstort, ga je onvoorwaardelijk liefhebben, ook daar waar je haat en tegenstand ontmoet. Dat is de soort van liefde die de wereld wél verandert en die liefde zal altijd blijven bestaan (1 Kor 13:8). Liefhebben die jou haten is een eigenschap die geen mens uit zichzelf kan opbrengen, die eigenschap kan alleen God je geven door Zijn genade.
Onder het kopje ‘Bewust Lijden’ zegt Tolle over het lijden het volgende: ‘De mensheid is voorbestemd om een einde aan het lijden te maken, maar dat gebeurt op een andere manier dan het ego denkt. Een van de vele onjuiste veronderstellingen van het ego, een van zijn vele waanvoorstellingen, is ‘Het is niet goed dat ik moet lijden’. Soms wordt die gedachte overgedragen op iemand die je na staat: ‘Mijn kind mag niet lijden.’ Die gedachte zelf ligt aan de basis van het lijden. Lijden heeft een edel doel: de evolutie van het bewustzijn en het opbranden van het ego. De man aan het kruis is een archetypisch beeld. Hij is elke man en elke vrouw. Zolang je je verzet tegen het lijden, is het een langzaam proces omdat het verzet meer ego voortbrengt dat verbrand moet worden. Maar als je het lijden aanvaardt, gaat het proces sneller door het feit dat je bewust lijdt. Je kunt het lijden voor jezelf aanvaarden of het voor iemand anders aanvaarden, zoals je kind of je vader of moeder. In het midden van het bewuste lijden vindt de verandering al plaats. Het vuur van het lijden verandert in het licht van het bewustzijn. Het ego zegt: ‘Het is verkeerd dat ik moet lijden’, en door die gedachte moet je veel meer lijden. Het is een verdraaiing van de waarheid die altijd paradoxaal is. De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’. Als we het begin van dit citaat: ‘De mensheid is voorbestemd om een einde aan het lijden te maken’ letterlijk opvatten dan stuiten we meteen al op een tegenstrijdigheid. Want volgens Tolle maakt niet God een einde aan het lijden maar doet de mensheid dat zelf. Tegelijkertijd zegt Tolle echter dat de mens ertoe ‘voorbestemd’ is om aan het lijden een einde te maken. ‘Voorbestemd’ kan toch niet anders betekenen dan dat er iemand is die jou voorbestemd heeft tot die bepaalde taak. Iemand die daar van tevoren over heeft nagedacht en vervolgens besloten heeft om jou die taak toe te bedelen. Maar die persoon komt bij Tolle niet in beeld. Over die persoon horen we Tolle nooit spreken want die Persoon kan dan niemand anders zijn dan God zelf. En daar gelooft Tolle niet in. Het betoog dat Tolle hier over de zin van het lijden houdt lijkt in bepaalde opzichten op Tolle’s opvattingen over de strijd tegen het kwaad en tegen ziekten, waarover we in het vorige hoofdstuk al spraken. Daar schreef Tolle dat we vooral niet de strijd moeten aanbinden tegen het kwaad in onszelf en in de wereld en dat we ook niet tegen ziekten moeten strijden.
Als het over het lijden gaat dan neemt Tolle op bepaalde punten eenzelfde standpunt in. Tolle hekelt het ego wanneer het ego zegt: ‘Het is niet goed dat ik moet lijden’; Tolle kwalificeert dat als een ‘waanvoorstelling’. Vervolgens geeft Tolle een positieve draai aan het lijden: ‘Lijden heeft een edel doel: de evolutie van het bewustzijn en het opbranden van het ego’. Vervolgens schrijft Tolle ook: ‘De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’ Als het waar is wat Tolle hier schrijft dan zouden we iedereen moeten adviseren om het lijden maar actief te gaan opzoeken en er ‘Ja’ tegen te zeggen, want je kunt jezelf er kennelijk door verlossen, want wat is nu fijner dan dat je ego wordt opgebrand en je geen last meer hebt van zonden en gebreken. Een volmaakte wereld ligt dan binnen eigen handbereik van de mens.
Indirect brengt Tolle ook het lijden van Jezus aan het kruis ter sprake wanneer hij in dit citaat zegt: ‘De man aan het kruis is een archetypisch beeld. Hij is elke man en elke vrouw’. Een ‘archetype’ is een ‘oerbeeld’, bij een ‘oerbeeld’ moeten we denken aan herinneringen uit het collectieve onbewuste van de hele mensheid die in ieder mens zijn opgeslagen en die opnieuw tot leven gebracht kunnen worden. Daar hoort een bepaald gedragspatroon bij dat gereactiveerd kan worden. Dat gedragspatroon is in dit geval het lijden van Jezus aan het kruis. Als Jezus aan het kruis inderdaad een archetype zou zijn, dan vertegenwoordigt Jezus aan het kruis dus volgens Tolle iedere man of vrouw die lijdt en andersom ook: iedere vrouw of man die lijdt vertegenwoordigt Jezus in Zijn lijden aan het kruis. Wat Tolle hier zegt is onjuist. Jezus is helemaal geen archetype. Het lijden van Jezus aan het kruis – trouwens ook Zijn sterven en Opstanding- is een uniek gebeuren wat door geen mens gekopieerd of overgedaan kan en mag worden en dus ook niet herbeleefd kan worden. Dat lijden van Jezus had nl. verzoenende kracht. Jezus leed voor ons aan het kruis en betaalde in onze plaats, zodat wij door God vrij gesproken konden worden. Van menselijk lijden kan dat nooit zo gezegd worden. Menselijk lijden heeft geen verzoenende kracht voor God. Wel kan een mens lijden als navolger van Jezus ( 1 Petr. 4:13-16). Als je Jezus volgt kan het zo maar zijn dat je vervolgd wordt, die vervolging ziet de Bijbel als een beproeving van het geloof. Miljoenen christenen hebben te maken gehad en hebben nog te maken met deze vervolging. Dat brengt veel lijden met zich mee. Maar de Bijbel roept je op om te midden van dat lijden – dat heel serieus wordt genomen en dat nooit gebagatelliseerd wordt – blij te zijn want ‘de Geest in al zijn luister rust op u’ (1 Petr. 4:16). Diepe blijdschap te midden van veel tranen. Blijdschap omdat je iets van God gekregen hebt wat niemand je kan afnemen, ook al moet je nog zo veel lijden.
We hebben al eerder geschreven dat Tolle op boeddhistische wijze alle emoties en gevoelens afvlakt. We hebben ook geschreven dat Tolle hiermee buiten de werkelijkheid van het leven staat. Tolle vlakt ook de diepte en de ernst van het lijden af. Dat doet hij wanneer Tolle zegt: 'Zolang je je verzet tegen het lijden, is het een langzaam proces omdat het verzet meer ego voortbrengt dat verbrand moet worden. Maar als je het lijden aanvaardt, gaat het proces sneller door het feit dat je bewust lijdt’ met als conclusie: ‘De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’. Tolle propageert hier een ‘bewust’ soort van stoïcijnse houding ten aanzien het lijden. Als je je volgens Tolle verzet tegen het lijden dan kost dat meer energie en daardoor duurt het lijden langer. Je moet je dan ook maar niet druk maken om het lijden is eigenlijk de ondertoon van Tolle. Je moet jezelf niet druk maken om je persoonlijk lijden maar je ook niet druk maken als anderen in deze wereld lijden want ook dat kost energie en verlengt het lijden. Voer geen strijd tegen het lijden dat je zelf doormaakt en voer geen strijd tegen het lijden in deze wereld maar zeg maar gewoon ‘Ja’ tegen het lijden, lijkt het devies van Tolle te zijn. Iedereen kan begrijpen dat de strijd voor de fundamentele rechten van de mens door deze theorie van Tolle ondermijnd wordt. Feitelijk verzet je je niet meer tegen het lijden dat de martelpraktijken van vele regimes en dictaturen er in deze wereld teweeg brengt. Het resultaat is dat als je de opvattingen van Tolle in de praktijk zou brengen, je in feite carte blanche geeft aan alle onderdrukkende regimes in deze wereld.
De Bijbel daarentegen neemt het lijden wél serieus en roept ons op om, zover dat in ons vermogen ligt, het lijden te bestrijden en op te komen voor allen die hebben te lijden onder wat voor vorm van onrecht dan ook. Lijden hoort nl. niet bij Gods oorspronkelijke schepping. De mens kwam in opstand tegen God en sleurde de hele schepping in zijn val mee. Daardoor kwam het lijden in deze wereld (Rom. 8:22). Maar die vergankelijkheid en dat lijden van de schepping is slechts een tijdelijke zaak. Straks, als de grote dag van de terugkomst van Jezus is aangebroken, zal de schepping uit haar lijden verlost worden en mag de schepping weer gaan delen in de luister van God (Rom. 8: 21). ‘Lijden’ is in de Bijbel op zich genomen nooit iets positiefs maar God gebruikt het lijden wel ten goede voor wie Hem liefhebben (Rom. 8:28). Uiteindelijk is er niets dat de gelovigen kan scheiden van de liefde van God. Ook het lijden niet (Rom. 8:38,39). De gelovigen mogen ervan verzekerd zijn dat alles, ook het lijden, voor hen zal meewerken ten goede (Rom. 8:28) Alleen die verzekering kan te midden van veel lijden echte troost bieden. Die troost kan Tolle – met zijn ‘Ja’ tegen het lijden - echter niet bieden.
Wat mij opvalt is dat Tolle zich voortdurend tegenspreekt. In het vorige hoofdstuk hebben we geconstateerd dat Tolle wel degelijk gelooft in het bestaan van een absolute waarheid. In dit hoofdstuk schijnt hij dat weer te ontkennen wanneer hij schrijft:’ Aanhangers van zen zeggen: ‘Zoek niet naar de waarheid. Laat gewoon je meningen vallen.’ .Uiteraard betekent dat niet dat Tolle zijn mening laat vallen. Alle andere meningen moeten dat wel doen. Dat blijkt wanneer Tolle aan het einde van dit hoofdstuk het ‘collectieve ego’ gaat hekelen. Hij schrijft dan: ‘Een collectief ego is meestal nog minder bewust dan de individuen die dat ego vormen. Een menigte (een tijdelijke egoïsche entiteit) bijvoorbeeld is in staat tot het begaan van gruwelen waartoe de eenling buiten de menigte niet in staat zou zijn. Volkeren gaan zich niet zelden te buiten aan gedrag dat bij een persoon onmiddellijk als psychopathisch zou worden herkend’ .Een slechte zaak dus dat collectieve ego. Behalve…… wanneer dit collectieve ego zich achter de opvattingen van Tolle schaart. Lees maar, want Tolle schrijft vervolgens: ‘Met het opdoemen van het nieuwe bewustzijn voelen sommige mensen zich geroepen om groepen te vormen die het verlichte bewustzijn verspreiden. Die groepen zullen geen collectieve ego’s zijn. De individuen waaruit die groepen bestaan hebben niet de behoefte hun identiteit door die groep te laten bepalen. Ze zoeken geen vorm meer om aan te geven wat ze zijn. Zelfs als de mensen die zo’n groep vormen niet helemaal vrij zijn van ego, hebben ze genoeg bewustzijn in zich om het ego in zichzelf of in andere mensen te herkennen zodra het de kop opsteekt. Maar voortdurende waakzaamheid is geboden omdat het ego eropuit is de macht te grijpen en zich met alle middelen te handhaven. Het oplossen van het ego door het in het licht van het bewustzijn te brengen – dat wordt een van de belangrijkste doelen van deze groepen, of dat nu verlichte bedrijven, liefdadigheidsinstellingen, scholen of gemeenschappen van samenlevende mensen zijn. Verlichte collectieven gaan een belangrijke functie vervullen in de opkomst van het nieuwe bewustzijn. Net zoals egoïsche collectieven je in onbewustheid en lijden kunnen trekken, kan het verlichte collectief een maalstroom voor het bewustzijn vormen die de overgang van de aarde bespoedigt’. Een collectief ego is dus volgens Tolle verschrikkelijk behalve als dat collectief ego de standpunten van Tolle vertolkt, dan gelden de wetten van het collectieve ego ineens niet meer. Dan hebben andere collectieve ego’s het gedaan en wordt werkelijkheid wat Tolle al eerde in dit hoofdstuk heeft geschreven, wanneer hij Sartre citeert: ‘De hel, dat zijn de anderen’ en ‘Het zijn altijd de anderen die het jou aandoen’.
Volgens Tolle moeten we dus de overgang naar de nieuwe aarde verwachten van deze collectieven die vrij zijn van het ego. Dat gaat volgens Tolle bovendien nog heel gemakkelijk ook. Want eerder in dit hoofdstuk had Tolle al geschreven: ‘Je bevrijden van het ego is in werkelijkheid niet zo’n enorm karwei, maar een heel klein. Het enige wat je hoeft te doen is je bewust worden van je gedachten en emoties – op het moment dat ze er zijn. Dat is niet echt iets ‘doen’, maar een alert ‘zien’. In die zin is het waar dat je niets kunt doen om je van het ego te bevrijden’. Je vraagt jezelf verbijsterd af: als dat zo gemakkelijk is, waarom is die utopie van Tolle dan niet allang gerealiseerd en waarom leven we dan nog niet op die nieuwe aarde die Tolle ziet?. Het kost volgens Tolle geen pijn, geen moeite, slechts een ‘alert zien’. U begrijpt: wat Tolle hier schrijft is te simpel om waar te zijn. Het is totaal niet verankerd in de realiteit. Je kunt nu de vraag stellen: maar hoe zit dat dan met het Koninkrijk van God zoals de Bijbel dat tekent? Je krijgt de toegang tot dat Koninkrijk toch uit genade, voor niets, zonder dat de mens die toegang kan verdienen? Is dat dan ook niet te simpel? Dan is ons antwoord: Nee, dat is niet simpel. Voor die toegang tot dat Koninkrijk is een zeer hoge prijs betaald. Het heeft God het kostbaarste wat Hij had gekost: zijn eigen Zoon. Daardoor kon recht en gerechtigheid hersteld worden in deze wereld. Dat herstel kost strijd en kost moeite, dat is waar, maar het geeft nu al ook intense blijdschap en troost. Want de uitkomst is zeker: de overwinning aan het einde.
Ten slotte nog iets over Tolle’s begrip van ‘onsterfelijkheid’. Tolle schrijft over dit thema aan het einde van dit hoofdstuk onder het kopje: ‘Een onweerlegbaar bewijs van onsterfelijkheid’. Je zou op het eerste gezicht zeggen: dat is goed nieuws want ook wij geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en dan is het mooi als anderen, zoals Tolle, in staat zijn om zelfs ‘onweerlegbaar bewijs’ van deze onsterfelijkheid te leveren. Maar als we vervolgens zien hoe Tolle dit beargumenteerd dan stelt zijn bewijs teleur. We hebben al eerder aangetoond dat de strijd tegen het kwaad in onszelf en in deze wereld, maar ook de strijd tegen bedreigende machten als ziekte en lijden door Tolle wordt opgegeven. Iets soortgelijks doet Tolle ook met wat de Bijbel ‘onze laatste vijand’ noemt: de dood ( 1 Kor. 15:26). De angst die deze vijand bij de mens inboezemt, wordt door Tolle weg geredeneerd. Binnen zijn geconceptualiseerde visie past dat goed. We hebben al eerder gesteld dat het hele denkconcept van Tolle erop gebaseerd is om je een goed gevoel te geven. Om je een goed gevoel te geven moeten alle emoties bij Tolle afgevlakt worden zodat je er geen last meer van hebt. Bij dat goed gevoel past geen angst voor de dood. De dood noemt hij daarom slechts een ‘schijnbare werkelijkheid en bedreiging’ . Maar het lijkt ons beter om eerst de context te geven waarin staat dat de dood een ‘schijnbare werkelijkheid en bedreiging is ‘. Dit citaat luidt: ‘Het ego ontstaat door een splitsing in de menselijke psyche waarbij de identiteit zich splitst in twee delen die we ‘ik’ en ‘mij’ kunnen noemen. Elk ego is daarmee schizofreen, om dat woord eens te gebruiken in de populaire betekenis van een gespleten persoonlijkheid. Je leeft met een mentaal beeld van jezelf, een conceptueel zelf waar je een relatie mee hebt. Het leven zelf wordt geconceptualiseerd en losgemaakt van wie je bent als je het over ‘mijn leven’ hebt. Op het moment dat je ‘mijn leven’ zegt of denkt en gelooft in wat je zegt (in plaats van het als een taalkundige conventie te gebruiken), ben je het rijk van de waan binnengegaan. Als er zoiets is als ‘mijn leven’, volgt daaruit dat ik en mijn leven twee dingen zijn en dus kan ik mijn leven, mijn ingebeelde gekoesterde schat, ook verliezen. De dood wordt een schijnbare werkelijkheid en een bedreiging. Woorden en concepten splitsen het leven in afzonderlijke segmenten die zelf niet werkelijk zijn. We zouden zelfs kunnen zeggen dat de opvatting van ‘mijn leven’ de oorspronkelijke waan van het afgescheiden zijn is, de bron van het ego. Als ik en het leven twee zijn, sta ik los van het leven, sta ik los van alle dingen, alle wezens, alle mensen. Maar hoe zou ik los kunnen staan van het leven? Wat voor ‘ik’ zou er los van het leven, los van Zijn, kunnen bestaan? Het is volstrekt onmogelijk. Er is dus niet zoiets als ‘mijn leven’ en ik heb geen leven. Ik ben leven. Ik en het leven zijn één. Het kan niet anders. Hoe zou ik dan mijn leven kunnen verliezen? Hoe kan ik iets verliezen wat ik niet eens heb? Hoe kan ik iets verliezen wat Ik Ben? Het is onmogelijk’.
Tolle zegt: ‘Het ego ontstaat door een splitsing in de menselijke psyche waarbij de identiteit zich splitst in twee delen die we ‘ik’ en ‘mij’ kunnen noemen. Elk ego is daarmee schizofreen’. Onze vraag: wie heeft die splitsing laten ontstaan? Wanneer heeft deze splitsing in de menselijke psyche plaats gevonden? We kunnen van die splitsing nergens enig spoor ontdekken in de geschiedenis. Als er, zoals Tolle stelt, van een splitsing in de menselijke psyche sprake zou zijn, dan is strikt genomen ieder mens schizofreen, want ieder mens beschikt immers over een ego. Als je daar over nadenkt dan kan je geen andere conclusie trekken dan dat die hele splitsing in de psyche in elke mens, waar Tolle het over heeft, ronduit absurd is. In feite is het niets anders dan een boeddhistisch denkconcept dat Tolle heeft overgenomen. In werkelijkheid bestaat die splitsing helemaal niet. Het is o.i. dan ook onzin dat ‘elk ego daarmee schizofreen is’ zoals Tolle zegt. Voor de duidelijkheid: daarmee ontkennen we niet dat schizofrenie, als psychische aandoening, niet zou bestaan. (Hoewel, zie ook www.Schizofreniebestaatniet.nl).
De grondfout in het denkconcept van Tolle, die telkens tevoorschijn komt, is dat hij de mens van zijn identiteit berooft. Bewust zijn en onbewust zijn vormen samen de identiteit van de mens. Tolle gaat daar een splitsing in aanbrengen die nergens op gefundeerd is, maar wel de grootste ongelukken veroorzaakt. Bewustzijn en onbewust zijn vormen samen een eenheid van identiteit die niet uit elkaar te trekken is. Als er een roofmoord plaats vindt, dan handelt de moordenaar met voorbedachte rade. Hij wil geld. Daar is hij zich van bewust. Bewust vermoordt hij iemand om dat geld te bemachtigen. Waarom zou zo’n roofmoordenaar dat ook niet vanuit zijn bewuste ‘Zijn’ doen? Natuurlijk kan het zo zijn dat de roofmoordenaar niet- of niet volledig- bewust is van de ellende hij aanricht bij het slachtoffer en de nabestaanden. Bewustzijn en onbewust zijn, zijn dan ook niet uit elkaar te trekken en lopen door elkaar heen, ook bij deze roofmoordenaar. Zij vormen samen de mens de roofmoordenaar. Daarom is zo’n moordenaar ook toerekeningsvatbaar. Dat ‘Zijn’ of dat ‘Ik Ben’ -dat bewuste zijn – is als het er op aankomt even corrupt en misdadig als wat Tolle het ‘onbewuste ego ‘ noemt. De slager gaat ook hier zijn eigen vlees keuren. De slager dat is in dit geval het bewuste ‘Zijn’, het ‘Ik Ben’. Die slager keurt zijn eigen ego. Nu wordt eerst de slager door Tolle op een voetstuk gezet. De slager krijgt van Tolle goddelijke eigenschappen toegedicht. Hij krijgt zelfs de naam ‘Ik Ben’, een naam die God voor zichzelf gereserveerd heeft (Ex. 3:14). De werkelijkheid is echter dat die slager zelf ook een moordenaar is. Zo’n moordenaar, ook al tooit hij zich met de naam ‘Ik Ben’, is helemaal niet bevoegd en ook niet in staat om een oordeel te vellen over zijn eigen menselijke ego. Hij is namelijk net zo misdadig en corrupt als degene die hij beoordeelt.
De opmerking van Tolle: ‘Op het moment dat je ‘mijn leven’ zegt of denkt en gelooft in wat je zegt (in plaats van het als een taalkundige conventie te gebruiken), ben je het rijk van de waan binnengegaan' ‘klopt dan ook van geen kanten en daarmee is Tolle zelf het rijk van de waan binnen gegaan. ‘Mijn leven’ bestaat wel degelijk. ‘Ik’ en ’mijn leven’ vormen nl een ondeelbare eenheid. Die eenheid zorgt voor een unieke identiteit van ieder mens. Ieder mens is daardoor een uniek schepsel van God. Een schepsel dat God naar Zijn eigen beeld en gelijkenis heeft gemaakt (Gen.1:28) en daardoor ook verantwoordelijkheid draagt.
Nu kan Tolle wel schrijven: ‘Ik ben leven. Ik en het leven zijn één. Het kan niet anders. Hoe zou ik dan mijn leven kunnen verliezen? Hoe kan ik iets verliezen wat ik niet eens heb? Hoe kan ik iets verliezen wat Ik Ben? Het is onmogelijk’ maar dat kan Tolle alleen maar zeggen als hij het menselijk ego abstraheert en het ego in feite geen blijvende existentie toekent en alleen maar de blijvende existentie erkent van wat Tolle noemt het ‘Zijn’ of het ‘Ik Ben’. Maar we hebben al gezien dat voor een dergelijke splitsing geen enkele grond te vinden is. Dus we mogen gerust stellen dat een mens wel degelijk zijn leven kan verliezen en sterven. Dat zou niet gebeurd zijn als de mens gehoorzaam gebleven was aan God (Gen. 3:3 en Gen. 3:23). Maar de mens koos ervoor om in opstand te komen tegen God en moest daardoor sterven. Dat ‘sterven’ betekent in de Bijbel niet dat de ziel van de mens zou ophouden te bestaan. ‘Sterven’ heeft in de Bijbel tweeërlei betekenis en wordt vanuit twee aspecten belicht. Het eerste aspect is de ‘lichamelijke’ dood. Ieder mens moet de lichamelijke dood sterven. Maar er is ook een tweede aspect wat we kunnen aanduiden als de ‘geestelijke’ dood. De geestelijke dood -ook wel de ‘tweede’ dood genoemd (zie Openb. 20:14 en 21:8)- is de eeuwige en totale vervreemding van God, het totaal afgesneden zijn van de aanwezigheid van God. Nu leert ook de Bijbel de onsterfelijkheid van de ziel (zie Ps. 16:10,Dan. 12:13, Openb. 6:9, Openb. 20:12-14). Maar dat is niet omdat de Bijbel de ziel van de mens als een goddelijk ‘Ik Ben’ of ‘Zijn’ zou zien. Dat denken van Tolle staat verre van de Bijbel af. Alleen God is onsterfelijk, wij zijn nooit onsterfelijk op basis van ons ‘Zijn’, dat soort van ‘Zijn’ bestaat helemaal niet. Maar we zijn alleen onsterfelijk omdat God ons het eeuwige leven geeft. We leven op de adem van zijn stem. God wist nooit uit wat Hij ooit is begonnen. Dat eeuwige leven is een geschenk van God en nooit een hoedanigheid een ‘Zijn’ dat we buiten God om zouden bezitten. De ‘bewijzen van onsterfelijkheid’ van Tolle bestaan dus o.i. niet.
Uw online reactie wordt op prijs gesteld. Ga hiervoor naar inderstaande knop 'reacties'. Wordt vervolgd.......

 

 Go back
Published on: 27-02-2016 15:31:55

Click this link to respond to this article

Be the first to respond

Write your response in the box below