Sometimes it feels like Bob Dylan says: "I practice a faith that's long been abandoned, ain't no altars on this long and lonesome road"

Translate this website

Visitors to this website today: 162Total number of visitors to this website: 742475
Welcome to the website of Kees de Graaf
Kees de Graaf keesdegraaf.com

Jezus: God uit God en Licht uit Licht

 

Er zijn twee redenen om dit weblog artikel te schrijven. De eerste reden komt uit de “Trojka”. De “Trojka” is een samenkomst op zondagmiddag waarin we met 2 andere broers de preek van die dag in onze gemeente bespreken. Het Trojka lid Jaap Zwarts vroeg mij na te gaan wat er nu precies staat in Leviticus 19 wanneer daar gezegd wordt: “Ik ben de HEER jullie God”.

Een tweede reden kwam er later bij en dat is een YouTube video van Chris Verhagen – de christelijke apologeet-. Verhagen reageert daarin op een artikel van Jaap Noordam in het blad CVandaag met als titel “Tijd voor een wake-up call: Is God echt een drie-eenheid?”. Jaap Noordam bestrijdt in dit artikel de Godheid van Christus. Noordam beweert dat die Godheid van Christus niet uit de Schrift kan worden bewezen maar dat die Godheid pas in de 4e eeuw – door het concilie van Nicea in het jaar 325- aan de kerk is opgelegd. Chris Verhagen bestrijdt dit met heel overtuigende argumenten. Hier kunt u deze video bekijken.

Zelf kies ik nu een andere invalshoek. Het mooie is echter dat Chris Verhagen en ik tot dezelfde conclusie komen: Jezus is God en dat kan vanuit de Schriften aangetoond worden. Dit is een cruciale belijdenis. Want als Jezus geen God is kan Hij voor mijn zonden niet betalen. Mat. 20: 28 zegt dat Hij gekomen is om te dienen en Zijn leven te geven “als losgeld voor velen”. Dat wordt bevestigd door Psalm 49: 8,9: “Geen mens kan een ander vrijkopen, wat God vraagt voor een leven, is niet te betalen, de prijs van het leven is te hoog, in eeuwigheid niet op te brengen”. Maar goed, laten we eerst proberen de vraag van Jaap over Leviticus 19 te beantwoorden.

In Leviticus 19 worden de woorden “Ik ben de HEER jullie God” als een soort refrein telkens herhaald (een aantal malen worden de woorden “jullie God” weggelaten). Wat staat er nu precies in de Hebreeuwse grondtekst?
“Ik” אֲנִ֖י – uitspraak: a-ni
(ben) יְהוָ֥ה -uitspraak:Yahwèh
uw God אֱלֹהֵיכֶֽם׃ – uitspraak èlohekèm
In die naam “Yahwèh” van Leviticus 19 zit dus al een verwijzing naar God zelf, naar Zijn Zijnswijze. Dit wordt ook tot uitdrukking gebracht in allerlei vertalingen van Exodus 3:14. NBV: “Ik ben die er zijn zal”; SV: “IK ZAL ZIJN DIE ER ZIJN ZAL”.
Ex 3:14a: אֶֽהְיֶ֖ה IK BEN
אֲשֶׁ֣ר DIE
אֶֽהְיֶ֖ה IK BEN.
Uitspraak: eh-yeh a-ser eh-yeh.
De Griekse vertaling van het OT -de Septuagint vertaalt Exodus 3:14a : Ἐγώ εἰμι ὁ ὤν· Vertaling: Ik, ik BEN die IS.

Als je nu Leviticus 19 gaat lezen dan kom je tot de ontdekking dat dit hoofdstuk in veel opzichten een nadere uitwerking is van de Tien Woorden. Als er dan in Leviticus 19 nog eens extra aan “Yahwèh” wordt toegevoegd “Ik” אֲנִ֖י – uitspraak: a-ni- dan wil God met deze dubbele verwijzing naar Zichzelf, naar Zijn Zijnswijze, nadrukkelijk alle aandacht op Hem gevestigd hebben. Je moet je dus bij alles wat je doet concentreren op de HEER, niet alleen als Degene die het in alles voor het zeggen heeft, maar ook als Degene die daar ook recht op heeft omdat Hij er IS, er Zijn zal, en er al altijd geweest is. Hij die Onveranderlijk is in Zijn trouw.

Die dubbele verwijzing naar God Zelf komt ook voor in de Griekse Vertaling – de Septuagint- van Leviticus 19. Deze Septuagint of Septuaginta, ook wel afgekort tot LXX, het getal 70 in Romeinse cijfers, is tot stand gekomen tussen circa 250 en 50 v. Chr. In Leviticus 19 lezen we dus in het Grieks “ ἐγώ εἰμι Κύριος ὁ θεὸς ὑμῶν”. “Ik ben de HEER jullie God”. Nu betekent “eimi” in het Grieks al “Ik ben” als er dan nog een keer “ego” (ik) aan wordt toegevoegd dat is dat ook in de Septuagint een dubbele verwijzing naar God zelf.

Het mooie is nu dat Jezus deze dubbele verwijzing “ego eimi” naar Zichzelf overneemt uit de Septuagint. Jezus was zich daar goed van bewust wat Hij daarmee zeggen wil. Immers de Septuagint is de “Bijbel” waaruit Jezus en de apostelen veelvuldig citeren. Veelvuldig, zeggen we, doch niet uitsluitend. Mat. 2:15; 2:23; Joh. 19:37; Joh. 7:38 en 1 Kor. 2:9 komen wel voor in de Hebreeuwse tekst maar niet in de Septuagint.

De protestante auteurs Archer en Chirichgno geven een lijst van 340 plaatsen (Ik heb ze lang niet allemaal gecontroleerd) waar het NT de Septuagint citeert, maar slechts 33 plaatsen waar uit de Hebreeuwse masoretische tekst wordt geciteerd.

We kunnen hieruit concluderen dat Jezus en de apostelen van deze Griekse vertaling- de Septuagint goed op de hoogte waren en ze gebruikten deze vertaling dan ook voor het verspreiden van het evangelie als hun “Bijbel”. Geen wonder als je daarbij bedenkt dat de Septuagint op dat moment de enige en oudste vertaling in het Grieks was, die op dat moment ter beschikking was. Het Hebreeuws was toen al grotendeels een dode taal. Een taal die alleen nog in de synagoge werd gelezen en bestudeerd.

De vraag die nu gesteld kan worden is deze: Is door dat veelvuldig citeren uit de Septuagint door Jezus en de apostelen, daarmee de Septuagint door de Heilige Geest geïnspireerd? Die vraag zou ik met Ja en Nee willen beantwoorden.

Ja, en dat kan ik het beste illustreren met de volgende stelling: Stel U eens voor dat Jezus in onze tijd op aarde zou zijn gekomen. En dat bijv. De Statenvertaling de enige vertaling van het OT zou zijn die er bestaat. Als Jezus nu uit de Statenvertaling zou citeren, zou daarmee dat citaat uit de Statenvertaluing geïnspireerd zijn, ook al zou dat citaat op bepaalde punten afwijken van de ons bekende Hebreeuwse grondtekst? Ik denk van wel.

Wat nu zou gelden, gold toen ook. De Septuagint was tijdens Jezus omwandeling op aarde de enig beschikbare vertaling in het Grieks van het O.T. Als Jezus daaruit citeert, ook al wijken die citaten af van de masoretische Hebreeuwse tekst, dan zijn die citaten toch geïnspireerd. Die afwijkingen van de Septuagint t.o.v. de ons bekende masoretische tekst, komen waarschijnlijk voort uit het feit dat de vertalers van de Septuagint – op zijn minst voor een deel- putten uit andere, wellicht oudere, onbekende Hebreeuwse manuscripten.

Maar is nu ook het geheel van de Septuagint geïnspireerd? Op die vraag zou ik zeggen: Nee. Al was het alleen al omdat in de Septuagint ook de deuterocanonieke geschriften zijn opgenomen. Hieronymus en in zijn voetspoor ook de reformatorische vertaal traditie wilden dan ook vasthouden aan de Hebreeuwse grondtekst als basis voor het vertalen van het O.T.

Tot slot nog een mooi voorbeeld van deze “Ik, Ik ben” – “ego eimi” verwijzing vinden we in Johannes 8:58. Daar lezen we “Voorwaar, voorwaar zeg ik u: Eer Abraham was, ben ik” (SV). In het Grieks: “πρὶν Ἀβραὰμ γενέσθαι ἐγώ εἰμι”. Hier staat dus weer in het Grieks “ἐγώ εἰμι”. Taalkundig lijkt dit “ben ik” een onverwachte vertaling, tenzij Jezus hier iets speciaals wil zeggen. En dat is ook zo. Eerder zouden we verwacht hebben dat Jezus hier zou zeggen: “Voordat Abraham geboren werd, was ik er al” Maar dat zegt Hij niet. Jezus neemt de vertaling van de Hebreeuwse Verbondsnaam “Yahwèh”, in het Grieks van de Septuagint “ἐγώ εἰμι”, uit Leviticus 19 en Exodus 3:14 over, en past die op Zichzelf toe. Jezus noemt zich nu hier de “ἐγώ εἰμι”. En daarmee bevestigt Hij dat Hij Eėn van Wezen is met God, de Vader.


Van Abraham moet hier in Joh. 8:58 gezegd worden dat hij geboren werd - “γενέσθαι”- in het Grieks-. Hij kwam tot aanzijn IN DE TIJD. Maar dat kan van Jezus niet gezegd worden. Het “Ik, ik BEN”, “ἐγώ εἰμι”, geeft aan dat Hij BOVEN de tijd staat en dat Hij als de Zoon van God er altijd al geweest is. Hij staat daarmee op gelijke voet als God de Heer zelf, waarvan in Openb. 1:8 gezegd wordt: “Ik ben het die IS, die WAS en die KOMT”.

Als we nu wat we vinden in Johannes 8:58 combineren met de gegevens uit o.a. Leviticus 19 en Exodus 3:14, dan levert dit dus een sterk bewijs op van de Godheid van Christus . God uit God en Licht uit Licht zoals de belijdenis van Nicea dit verwoordt. De Joden uit Zijn tijd begrepen dit heel goed. Jezus stelde Zichzelf gelijk aan God (Joh. 5:18 en 8:59) en daarom wilden de Joden Hem doden en om deze reden werd Hij ook ter dood veroordeeld (Mat. 26:62-67). Samenvattend kunnen we zeggen dat we hier met kernbegrippen te doen hebben die voor onze verlossing van essentieel belang zijn.

Wilt u reageren? Laat dan een onderstaand een reactie achter.

Regenboog - de betekenis ervan in de Bijbel


Betekenis van de Regenboog in de Bijbel
door Kees de Graaf.

In deze  korte studie gaan we nader in op de betekenis van de (regen)boog zoals die wordt vermeld in Genesis 9:13,14 en 16. We kijken eerst naar de betekenis van het woord in de Hebreeuwse grondtekst. Het woord dat daar gebruikt wordt voor regenboog is: הַקֶּ֖שֶׁת, uitgesproken als: haq-qe-set. Het woord betekent letterlijk “boog”. De toevoeging “regen” bij het woord “boog” is natuurlijk het gevolg is van het feit dat de boog in de wolken verschijnt wanneer het regent terwijl tegelijkertijd de zon schijnt op de regendruppels. De associatie met zon en regen vinden we in de grondtekst als zodanig niet terug.

Dus het woord : הַקֶּ֖שֶׁת, verwijst in de eerste plaats naar een boog, als wapen voor het afschieten van pijlen. Vaak wordt het woord geassocieerd met oorlogsvoering, jacht, en als symbool voor kracht en macht. In bredere zin kan het woord הַקֶּ֖שֶׁת ook Gods oordeel of verbond symboliseren zoals dat gezien werd in de regenboog na de zondvloed.

In de oude culturen in het Nabije Oosten was de boog dus een essentieel wapen voor zowel de jacht als voor de oorlogsvoering. Er was vaardigheid en kracht voor nodig om dit wapen effectief in te zetten. De boog was tevens een symbool van militaire macht en dapperheid. In de Bijbelse context wordt de boog dan ook als metafoor gebruikt om God’s almacht - in zowel Zijn oordeel als verlossing- te omschrijven.

Dit laatste zien we ook terug in het verhaal over de zondvloed. We lezen in Genesis 7: 11,12: “In het zeshonderdste jaar van Noach’s leven, op de zeventiende dag van de tweede maand, braken alle bronnen van de machtige oervloed open en werden de sluizen van de hemel pen gezet. Veertig dagen en veertig nachten zou het op de aarde stortregenen”. De SV: “alle fonteinen van de grote afgrond werden open gebroken”. Veel meer dus dan gewone “regen”. Het water van de oervloed wordt getekend als een de kosmos bedreigende macht. Alleen God heeft macht over die oervloed. Dat zien we terug in Job 38: 8,10: “En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak? Ik legde haar mijn grenzen op en sloot haar af met deur en grendelbalk en zei “Tot hiertoe en niet verder, dit is de grens die ik je trotse golven stel”.

Samenvattend kunnen we zeggen dat de primaire betekenis van de regenboog in Genesis 9 is a. Gods almmacht laten zien, Zijn kosmische overwinning op de krachten van de oervloed en b. met het verbondsteken van de regenboog te verordenen en te bevestigen dat de kracht van de oervloed de wereld nooit meer zullen kunnen overspoelen.

In het NT wordt deze primaire betekenis van het woord “boog” ondersteund. Want, in de Griekse vertaling van het OT (de Septuagint LXX) wordt het woord “(regen)boog” dat in Genesis 9 wordt gebruikt, weergegeven door het woord “τόξον” – uitspraak “tokson”. Dat zelfde woord “tokson” komt ook voor in Openbaring 6:2 “Ik zag dit: een wit paard met een ruiter die een “boog”(τόξον ) droeg. Hij kreeg een zegenkrans en trok op als een overwinnaar, de overwinning tegemoet”. Ook hier staat net als in Genesis 9 het gebruik van het woord “boog” in het teken van strijd en overwinning.

Natuurlijk is er over de (regen)boog meer te zeggen dan dit. De zeven kleuren van de regenboog symboliseren ook God’s blijvende trouw aan Zijn verbond met Noach. Maar daar gaan we nu niet verder over uitweiden.

 

Liefde en Angst - Arie-jan Mulder - Een recensie

20250113_212129.jpg

Mij is gevraagd het boek van Arie-Jan Mulder “Liefde & Angst” met als ondertitel “Een christelijke kijk op God en ons ego” te beoordelen. Het boek telt 26 hoofdstukken en leest heel gemakkelijk. Laten we maar meteen zeggen dat we dit een teleurstellend boek vinden. Waarom? Omdat het boek o.i. een on-Bijbels Godsbeeld en dus ook een on-Bijbels mensbeeld neerzet, met alle desastreuze gevolgen van dien. Deze boute stelling moet in het vervolg natuurlijk wel aangetoond worden en dat gaan we proberen. We kunnen daarbij niet alles langs gaan maar beperken ons tot het belangrijkste.

De auteur tekent in de eerste Hoofdstukken de gevolgen van de zondeval van de mens zoals die beschreven staan in de eerste hoofdstukken van Genesis. Nu zegt de auteur (1/22): “Maar net als Adam en Eva zijn wij vrije mensen, vrij om onze eigen keuzes te maken, zelfs als die tegen God ingaan”.

We denken dat de auteur met deze statement de desastreuze gevolgen van de zondeval ernstig onderschat. Het is waar, dat de mens voordat hij in zonde viel, vrij was in zijn keuze voor of tegen God. Maar toen hij eenmaal tegen God had gekozen was zijn totale bestaan, naar lichaam en ziel, verdorven. En de hele mensheid zou in die totale verdorvenheid gaan delen (Rom. 5:12)

En in die verdorven toestand kan de mens de juiste keuzes helemaal niet meer maken. Hij kan niet langer voor het goede kiezen, laat staan zichzelf verlossen. We zien de verschrikkelijke gevolgen van die zondeval breed uitgetekend door Paulus in Romeinen 1:18 tot 3:20. Zo zegt Paulus in Rom 3:12 “Allen hebben ze zich afgewend, heel de mensheid is verdorven. Er is geen mens die nog het goede doet, er is er zelfs niet één” om dan te concluderen in vers 19: “Maar uiteindelijk wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God” .

Om misverstanden te voorkomen moeten we wat Paulus hier zegt wel nuanceren. Dat doet Paulus zelf ook in dit betoog en wel in Rom.2:14-16. Daar gaat het over heidenen – zeg maar ongelovigen- die de wet van God naleven. Hier blijkt dat ook ongelovigen best heel veel goede dingen kunnen doen en ook doen. In de dogmatiek heet dat “algemene genade”. Maar daardoor kunnen ze zichzelf voor Gods aangezicht nog niet redden en voor zichzelf een weg van verlossing maken.

De auteur kent een zeer grote plaats toe aan de menselijke keuze vrijheid. Maar liefst 173x gebruikt hij de woorden “keus, keuze, kiezen”. In vrijwel ieder hoofdstuk wordt benadrukt dat we moeten kiezen. En als dan de mens verkeerd kiest dat doet hij dat uit angst. Dat woord “angst” wordt maar liefst 249x gebruikt in het boek. Mulder ziet “angst” als veruit het belangrijkste negatieve gevolg van de zondeval in het paradijs. Het lijkt erop dat bij Mulder heel het optreden van de gevallen mens door angst bepaald wordt.

Nu heeft handelen uit “angst” iets verzachtends in zich. Neem als voorbeeld Pilatus. Pilatus was totaal niet overtuigd dat Jezus schuldig was en wilde Hem vrij laten(Joh. 19:1-16).Maar toen het volk dreigde om Pilatus bij de keizer in opspraak te brengen, gaf hij toe, uit angst om zijn eigen positie te verliezen. En zo deed Pilatus eigenlijk iets dat hij niet wilde doen, maar de angst werd doorslaggevend en zo veroordeelde hij Jezus tegen wil en dank.

Zeker, angst speelt wel degelijk een rol na de zondeval. Adam en Eva kropen weg uit angst (Gen. 3:10). Maar de angst maakte al snel plaats voor een grote mond tegen God (Gen. 3:11-13). De gevolgen van de zondeval zitten dan ook veel dieper dan alleen maar angst. Het aan God gelijk willen zijn heeft ons gemaakt tot vijanden van God. Paulus gebruikt dat woord “vijand” in Rom 5:10 om ons bestaan buiten Christus aan te duiden.

Er is een woord dat er in dit boek bekaaid van af komt is het woord “genade”. Het word slechts 6x gebruikt in het boek. Maar niet in de zin van Gods reddende genade.

Efeze 2: 8-10 zegt n.l. "Door Zijn genade bent u immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan u zelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan er zich op laten voorstaan. Want Hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft mogelijk gemaakt ". HSV: “geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.

Hier blijkt dat het Gods genade is die het verschil maakt. Niet onze goede daden of keuzes. Als we de goede keuzes maken dan komt dat door de leiding van de Heilige Geest die in ons is komen wonen. En zelfs als de Heilige Geest in ons woont, dan nog is dat geen garantie dat we de juiste keuzes maken. De oude mens woont n.l. ook nog steeds in ons. Die oude mens zet ons zomaar op het verkeerde been. Dan kan het zo maar gebeuren dat we misleid worden. En dan denken we dat we door de Geest geleid worden en dus de juiste keuze gemaakt hebben, terwijl we in feite achter ons ego aanlopen.

Zelfs als je het goede wil doen, loop je zo maar tegen het kwade in jezelf op en maak je de verkeerde keuzes. Paulus herkent dit fenomeen in zijn eigen leven en schrijft over de worsteling die dit oplevert in Romeinen 7. Daarom is het belangrijk dat we onze keuzes voortdurend testen of ze Bijbels zijn. Daar hebben we de broederschap, de kerk, voor nodig om elkaar op dit punt te blijven bevragen en elkaar aan te scherpen. Alleen zo komen we verder, al zal het nooit volmaakt worden.

De auteur legt een o.i. on-Bijbels accent op de keuze mogelijkheid van de mens en doet dit ten koste van de genade. Maar betekent dit nu dat we helemaal geen keuze vrijheid meer hebben? Nee, dat ook weer niet. “Kiest nu heden wie u dienen zult” zei Jozua tegen het volk Israel (Joz. 24:15). Als God met Zijn genade, Zijn liefde, langs komt bij de mens, dan dwingt hij de mens niet tot wederliefde. Echte liefde dwingt nooit en kan ook niet dwingen anders zou liefde geen liefde meer zijn. Echte liefde en genade nodigen uit. Een mens kan er voor kiezen om die genade en liefde aan te nemen of af te wijzen (Hand. 28:24).

Wat dit laatste betreft zijn de Dordtse Leerregels zeer leerzaam en dan met name Hoofdstuk 3, de paragrafen 8 t/m 15. Als God met Zijn genade bij de mens langs komt en de mens wijst die genade af, dan zeggen de Leerregels in Hoofdstuk 3 paragraaf 9 hierover het volgende: “Dat velen die door de bediening van het Evangelie geroepen zijn, niet komen en niet bekeerd worden, is niet te wijten aan het Evangelie of aan Christus, Die hun door het Evangelie aangeboden is. Het ligt ook niet aan God, Die mensen door het Evangelie roept en aan hen die Hij roept zelfs verschillende gaven geeft. Nee, het is de schuld van degenen die geroepen worden zelf”.

Anderzijds maken de Leerregels het ook duidelijk dat een mens helemaal geen vrije wil (keuze) heeft om Gods genade al dan niet aan te nemen. We lezen in Hoofstuk 3 paragraaf 10: “Dat andere mensen die door de bediening van het Evangelie geroepen zijn, wel komen en bekeerd worden, moet men niet aan henzelf toeschrijven. Alsof zij zich door hun vrije wil zouden onderscheiden van anderen, aan wie een even grote genade geschonken is, voldoende om te geloven en bekeerd te worden. Dit is de hoogmoedige ketterij van Pelagius. Men moet dit alleen aan God toeschrijven. Zoals Hij de Zijnen van eeuwigheid in Christus heeft uitverkoren, zo roept Hij hen ook in de tijd krachtdadig en schenkt hun geloof en bekering”.

Concluderend mogen we stellen dat het zo is, dat de mens voor zijn behoud voor de volle 100% afhankelijk is van Gods genade, EN tegelijkertijd voor de volle 100% verantwoordelijk is en blijft wanneer de mens die genade afwijst. We moeten toegeven dat deze gedachte voor het menselijk verstand tegenstrijdig is. Maar toch wordt dit door de Bijbel geleerd. De Leerregels hebben er oog voor dat deze EN/EN gedachte moeilijk logisch op een lijn te brengen is en schrijft “De wijze waarop God deze wedergeboorte bewerkt, kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomen begrijpen”. Hierover is nog veel meer te zeggen en we verwijzen u naar de bewijsteksten die de Leerregels erbij geven.

Nu we gezien hebben dat de auteur een on-Bijbels en veel te positief mensbeeld neer zet, dan kan het niet anders dan dat hij ook een on-Bijbels beeld neerzet van de zonde. Laten we daar een voorbeeld van geven. Mulder schrijft in Hoofdstuk 13 pagina 7:
“Het is voor hem (Jezus) een gegeven dat wij dagelijks tekortschieten. Hij doet er niet moeilijk over, maar houdt er gewoon rekening mee. Als Jezus zelf zo nuchter is over de kloof tussen onze hoge doelen en onze dagelijkse werkelijkheid, laten wij er dan alsjeblieft zelf niet van in de stress schieten”. Toen ik dit las moest ik wel even mijn ogen uitwrijven. Gaan wij wel even bepalen waar Jezus al dan niet “moeilijk” over (mag) doen?. Eén ding is zeker volgens Mulder: Jezus vindt dat helemaal niet erg. O nee?

Lees maar eens wat Hij zegt in Matt. 12: 36 “Ik zeg u: van elk nutteloos woord dat mensen spreken , zullen ze op de dag van het oordeel rekenschap moeten afleggen”. Dan heeft Jezus het alleen nog maar over onze woorden en nog niet eens over onze daden. En als het dan over onze daden gaat zegt Jezus: “Indien uw hand of uw voet u tot zonde verleidt, hak hem af”! (Mat 18:8). Jezus heeft niet voor niets in het gebed dat Hij ons zelf geleerd heeft laten opnemen “Vergeef ons onze schulden”. Dat gebed blijft noodzakelijk. Voor onze (dagelijkse) zonden pleit Jezus voor ons boven in het hemelse heiligdom bij de Vader. Die continue pleitbezorging gaat door tot aan de jongste dag (zie Hebreeën 7:25 en Romeinen 8:34).

Hoezeer de auteur de macht van de zonde onderschat en de noodzaak om tot inkeer te komen daarmee ondermijnt blijkt heel pregnant in Hoofdstuk 16. We zoomen daar even op in.
In Hoofdstuk 16 met als titel “ De weggelopen zoon” – bij ons veelal bekend als de gelijkenis “van de verloren zoon” – geeft Mulder een merkwaardige draai aan deze gelijkenis. In Lukas 15:17 lezen we: “Toen kwam hij (d.i. de verloren zoon) tot zichzelf”. Traditioneel wordt dit zo opgevat dat dit het moment was waarop deze zoon tot bekering kwam en besloot om terug te keren naar het vaderhuis. Dat het om bekering gaat wordt duidelijk in vers 18 en 19 waar de zoon een schuldbelijdenis aflegt: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden, behandel mij als een van uw dagloners”. Daar is geen speld tussen te krijgen, zou je denken.

Maar toch geeft Mulder (pag. 15) er een heel andere draai aan en schrijft “We moeten goed opletten dat we dit niet lezen als een soort bekering. Er is helemaal geen sprake van bekering, er is bij de zoon in het geheel geen spijt om het verdriet van zijn vader of berouw om zijn schandalig gedrag. Hij komt niet tot God maar letterlijk ‘tot zichzelf’ zoals het er staat. Zijn probleem is niet de relatie met zijn vader, maar zijn lege maag. Hij wordt nog steeds gedreven door eigenbelang en niet door liefde. Hij is geen sikkepit veranderd”.

Verderop (pag. 22) lezen we:
“De vader is in afwachting van zijn komst en staat altijd voor hem klaar, ongeacht zijn gedrag” en (25) “Vader wuift al zijn smoesjes weg”
Bekering is hier volgens Mulder iets dat we verzinnen want schrijft hij (Pagina 26,27): “Wij zouden de inspanningen van de vader graag beloond willen zien in het gedrag van de zoon, in de vorm van een soort bekering”.
Verderop concludeert Mulder: “maar Jezus focust daar niet op. Hij laat dat open, alsof de liefde van God niet gericht is op een bepaald resultaat, maar gewoon naar alle mensen uitvloeit, ongeacht hun gedrag”. En: “Jezus laat in dit verhaal zien dat de goddelijke liefde alleen maar geeft zonder ook maar iets terug te verwachten”. (Pag. 27)

Heeft Mulder gelijk? We denken van niet. Ten eerste kan het “tot zichzelf komen” vanuit de grondtekst niet anders gelezen worden en niets anders betekenen dan komen tot zelfreflectie. En het resultaat van die zelfreflectie is bekering. God brengt je soms in een precaire situatie – in dit geval honger -om je zo ver te laten komen. Wat is daar mis mee?. God kan alle omstandigheden – hoe alledaags ook -in dit leven gebruiken om ons op andere gedachten te brengen.

Mulder gaat er nu van alles bij verzinnen om aan te tonen dat er helemaal geen sprake is van bekering bij de jongste zoon. Waar lezen we in de gelijkenis dat zijn plan om als dagloner voor zijn vader te gaan werken hem in staat stelt om weer zelfstandig in het dorp te kunnen wonen, als vrij man? Waar lezen we in de gelijkenis dat hij wil wegblijven van de boerderij om de confrontatie met zijn oudere broer uit de weg te gaan? Waar staat dat hij zich zal moeten wapenen tegen de haat en de vernedering die hem vanuit het dorp waar hij woont, tegemoet komt? Allemaal pure fantasie van Mulder.

Er ontbreekt hier een belangrijk woord. En dat woord is “genade”. Als je dat woord weg laat ga je zo’n hele gelijkenis misvormen en ga je een Vaderbeeld en dus ook een Godsbeeld neer zetten wat absoluut niet klopt. En dat doet Mulder.
Er bestaat in de Bijbel ook nog zo iets als Gods verkiezende genade (Rom. 9:15 ev.) Die genade is niet afhankelijk van het gedrag van de mens, integendeel. Die verkiezende genade is louter en alleen afhankelijk van Gods welbehagen en niet van onze keuzes of gedragingen. Romeinen 5:10 zegt zelfs dat we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met Hem verzoend werden.

 

En zodra die verkiezende genade in het leven van een mens komt, gaat ook het gedrag veranderen. De nieuwe mens komt woning maken in de jongeling en zet hem aan tot actie. Allemaal het werk van die genade en niet van de juiste keuze van de mens!

En nu is het zo, dat in die liefde van de verkiezende genade de mentaliteitsverandering, “het tot zichzelf komen”, en de daarop volgende actie, het belijden van schuld, bij elkaar horen. Het is allemaal onderdeel van Gods liefde en hoort bij elkaar. In de dogmatiek heet dat, dat de rechtvaardiging en de heiligmaking in elkaars verlengde liggen.

Dus wat Mulder wil, kan helemaal niet. Als God met zijn verkiezende liefde naar je toekomt, en je bekeert je niet, dan blijft die liefde niet dezelfde. Ook al dwingt God je nergens toe, toch is Gods genade geen vrij blijvend aanbod, dat leert de Bijbel nergens, integendeel! De Vader kan hier in deze gelijkenis toch geen feest gaan organiseren als de verhouding met zijn zoon niet is verzoend? Dat zou van het evangelie een slappe hap maken.

De Vader organiseert hier een feest om de thuiskomst van de jongste zoon uitbundig te vieren. Het doet me denken aan Mattheus 22 waar Jezus ook een gelijkenis vertelt over een (bruilofts) feest. We lezen vanaf vers 11: “Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die geen bruiloftskleed droeg. En Hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aan hebt?”. De man wist niets te zeggen. Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind hem aan handen en voeten en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt”. Kennelijk hebben we hier te maken met een man die zich niet bekeerd had, zich niet had gereinigd, zich niet had gekleed met het kleed van de gerechtigheid van Christus en zo, onbekeerd aan het feest wilde deelnemen.

Conclusie: Gods liefde is niet “neutraal” zoals Mulder beweert. Als God met Zijn genade langs komt bij de mens en de mens weigert Zijn genade dan blijft God niet neutraal. Joh. 3:36 zegt: “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten”. Gods toorn is de keerzijde van Zijn gekwetste liefde. God blijft in Zijn liefde de verloren mens zoeken. Hij doet dit geheel onpartijdig. Het is onze taak dit goede nieuws verder te vertellen zodat nog veel meer mensen gered kunnen worden.

We gaan afronden. Heel veel dingen die Mulder ter sprake brengt hebben we niet besproken. Dan zou deze recensie veel te lang worden. Samenvattend zijn we van mening dat we dit boek als richting wijzer voor de verdieping van ons geloof niet kunnen aanbevelen.

 

 

Is de uitspraak "YeHoVaH" een correcte uitspraak van het Tetragrammaton JHWH?

Is de uitspraak “YeHoVaH” een correcte uitspraak van het Tetragrammaton JHWH?
Het antwoord moet zijn: Neen, “YeHoVaH” is een aantoonbaar foutieve weergave en uitspraak van de verbondsnaam van God: יהוה (JHWH).
Er zijn ook vandaag christenen die de verbondsnaam van God, het z.g. Tetragrammaton JHWH, consequent uitspreken als “YeHoVaH”. We hebben de indruk dat men daar zeer aan hecht, zodanig zelfs dat het anders uitspreken van die naam (bijv. als Jahwè) als misbruik van de naam en dus een grove zonde gezien wordt. En dan bedoelen we niet alleen de sekte van Jehova’s Getuigen die deze naam ook op deze manier uitspreken. Natuurlijk is het op de juiste wijze uitspreken van de verbondsnaam belangrijk.

De naam JHWH komt in de Hebreeuwse bijbel niet voor in de schrijf- en spreekwijze van de 21e eeuw namelijk Jahwèh. De achtergronden en oorzaken hiervan zijn de volgende. Allereerst ontwikkelde zich onder de Joodse geleerden de gewoonte om vanwege het gevaar van het misbruiken van de naam (Ex. 20:7) deze in het geheel niet meer uit te spreken. Men las daarom in de plaats van de Godsnaam JHWH de namen Adonai (Heer) of Elohim (God) en plaatste bij JHWH de klinkers van deze namen. De vertalers, die van deze gewoonte onkundig waren, vormden uit de door de masoreten(masora=overlevering) of joodse Schriftgeleerden uit de periode tussen 500 en 1000 na Christus geplaatste taaltekens de naam Jehova.

Deze onjuiste weergave van JHWH werd in verschillende belangrijke vertalingen en liederen overgenomen. Zo gaf de in het Engelse taalgebied klassiek geworden King James Version de naam JHWH weer met JEHOVA.
Toen er meer bekend werd van de methode van de masoreten inzake het voorzien van de Hebreeuwse tekst van taal- en klanktekens, werd ook ontdekt dat zij bij de naam JHWH meestal de klinkers van Adonai plaatsten en in geval Adonai naast JHWH voorkwam, laatstgenoemde naam voorzagen van de klinkers van Elohim.

Wilt u op de hoogte komen van alle details dan raad ik u aan het artikel "Why God's name is not Jehova?" te lezen. Enige basale kennis van zowel het Engels als het Hebreeuws is daarbij wel vereist.

Niet minder belangrijk is dat in het NT zowel de Vader als de Zoon de naamJahwèh dragen. Dit hangt daarmee samen dat de vertalers van de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks (de LXX) of Septuagint onder invloed van het qere perpetuum (Jehova, Adonai) Jaweh door Kurios vertaalden. Zo werden de teksten, die in het OT op Jahwèh slaan in het NT op Jezus als Kurios toegepast. Zo past Petrus op de pinksterdag Joel 2:32, waarin over Jahwèh als Redder wordt gesproken, toe op Jezus als reddende Kurios (Hand. 2:21,38, 4:12 enz.).

Als je dit zo overdenkt dan kan het er toch wonderlijk aan toegaan in de Bijbel. Uit eerbied werd de verbondsnaam JHWH niet uitgesproken maar werd er in plaats daarvan gezegd: Adonai. De vertalers van de Griekse Septuagint- ca. 250 c. Chr. (de LXX) -waren hiervan niet op de hoogte. Telkens als ze Adonai hoorden voorlezen uit de Hebreeuwse Bijbel, vertaalden ze “Adonai” door “Kyrios” in het Grieks. De betekenis van “Adonai” is “Heer”. Vandaar dat in de Statenvertaling de verbondsnaam JHWH wordt weergegeven met “HEERE” .

De Griekse Bijbel was ook in de dagen van Jezus de standaard Bijbel waaruit werd geciteerd, zowel door Jezus als de apostelen (c.f. Hand. 2:34,35). Weet u nu wat het mooie is? Dit: wanneer Jezus zelf het O.T. citeert dan doet Hij dit zoals gezegd uit de Septuagint(de LXX) en laat Hij de strikt genomen “foutieve” weergave van de verbondsnaam JHWH door “Kurios” gewoon staan. Hij vervangt die naam dus niet door JHWH, ongeacht hoe die naam oorspronkelijk werd uitgesproken en al helemaal niet door “YeHoVaH”.

We geven hiervan een voorbeeld uit Mat. 22:44 waar Jezus Psalm 110: 1 citeert (In de Septuagint is dat Psalm 109:1).
Psalm 110:1 luidt in de Septuagint:
ΕΙΠΕΝ ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου· κάθου ἐκ δεξιῶν μου, ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου.
En in Mat. 22:44 zegt Jezus wanneer Hij Psalm 110:1 citeert:
Εἶπεν ὁ Κύριος τῷ Κυρίῳ μου, Κάθου ἐκ δεξιῶν μου, ἕως ἂν θῶ τοὺς ἐχθρούς σου ὑποπόδιον τῶν ποδῶν σου;
Jezus laat de aanspraak “Kurios” voor JHWH gewoon staan. Zo krijgen deze woorden uit de Septuagint alsnog een door de Heilige Geest geïnspireerde status, ook al beruste die vertaling “Kurios” oorspronkelijk op een vergissing. Door de titel “Kurios” die Jezus ontving werden de goddelijke eigenschappen van JHWH op Hem overgedragen. En zo werd het waarheid: Jezus, Kurios, God uit God! Wonderlijk dat het zo gegaan is.

Conclusie: De uitspraak “YeHoVaH” berust op een duidelijke vergissing van de Masoreten.

 

Besnijdenis, de Joodse feestkalender en spijswetten verplicht voor de Kolossenzen?

Werden de Kolossenzen verplicht om de Joodse feesten te vieren en de Joodse spijswetten te onderhouden?

Het antwoord op deze vraag is: Neen, de Kolossenzen werden niet verplicht om deze joodse feesten te vieren en deze joodse spijswetten te onderhouden. Dat blijkt uit Kolossenzen 2: 16 en 17 waar we lezen:

“Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus” (HSV).

Soortgelijke teksten vinden we in Romeinen 14:5 en 6. Daar lezen we:
De een acht de ene dag boven de andere, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn. Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere, en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere. Wie eet, eet voor de Heere, want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heere, en ook hij dankt God” (HSV).

Wanneer je deze teksten uit Kolossenzen 2 en Romeinen 14 combineert en op je laat inwerken dan lijkt het zonneklaar dat de Kolossenzen deze joodse feesten en spijswetten niet hoefden te onderhouden.

Toch zijn er vandaag nog christenen die van mening zijn dat de Kolossenzen wel verplicht waren die te onderhouden, sterker nog, de Kolossenzen onderhielden deze feest en spijswetten daadwerkelijk en mochten door niemand veroordeeld worden, juist omdat ze dat deden! Dan zou deze tekst precies het tegenovergestelde beweren van wat wij erin lezen. Dat vraagt om nadere uitleg.

Wat betekent dat woord “schaduw” in Kolossenzen 2:17? We hebben dit altijd zo gelezen dat met het woord “schaduw” de hele ceremoniële wet van Mozes wordt bedoeld. Die wetgeving is een “schaduwachtige” wetgeving. Deze wetgeving werpt a.h.w. zijn schaduw vooruit, totdat degene zou komen om wie het in werkelijkheid gaat en dat is Christus.

Toen Christus kwam werd de schaduw a.h.w. vervangen door “het lichaam”, het lichaam van de echte Christus. Met de komst van Christus verloor de schaduw zijn functie en daardoor was de “schaduwachtige” eredienst van het Sinaitisch Verbond aan vervanging toe. Dit wordt ook aangegeven in Hebreeën 8:6-13.

We noemen de wetgeving van het Sinaitisch Verbond de “ceremoniële” wetgeving. Heeft u moeite met het woord “ceremoniële” omdat dat niet voor komt in de Bijbel? Prima, vervang het dan door het woord “schaduwachtige” – want dat woord komt meerdere keren voor in de Bijbel, u krijgt dan inhoudelijk precies dezelfde betekenis.

De “schaduwachtige” eredienst van Mozes wordt afgeschaft zodra Christus deze heeft vervuld. En Christus is gekomen! Dus al die “schaduwachtige” voorschriften uit de wet van Mozes zijn daarmee vervuld en afgeschaft!.En dat geldt voor de offerdienst in de tempel, voor de spijswetten, joodse feesten etc en ook voor de besnijdenis. De besnijdenis wordt zelfs nadrukkelijk verboden in 1 Kor. 7:18. Zie hiervoor onderstaand weblogartikel : “Mag een christen zich laten besnijden?”.

Maar nu terug naar die christenen die op grond van Kolossenzen 2:16 en 17 van mening zijn dat de Kolossenzen juist wel de joodse feest en spijwetten onderhielden.

Dit komt omdat die christenen deze teksten profetisch verklaren. Ze redeneren als volgt: het gaat hier om “de schaduw van toekomstige dingen”.We zien -volgens hen -nu een schaduw van dingen die nog moeten gebeuren in de toekomst.

Wanneer? Wel, -zeggen ze- als Jezus terug komt om op aarde om zijn Duizendjarig Rijk te vestigen in Jeruzalem. Dan pas gaan die feesten en spijswetten hun vervulling vinden. Tot die tijd blijft de “schaduwachtige” eredienst van Mozes in tact en zijn ook christenen uit de heidenen verplicht zich hieraan te houden. (Ook van die theorie van een toekomstig Duizend Jarig Rijk geloof ik niet dat die Bijbels is, maar daar kom ik nog op terug).

Nu zeggen deze teksten volgens deze christenen dus a.h.w.: “Laat niemand u veroordelen , juist als u vasthoudt aan de joodse feesten en spijswetten want u dient deze te blijven onderhouden totdat Jezus wederkomt”. Dit lijkt een plausibele verklaring. Maar is dit ook zo? Het antwoord is: Nee deze verklaring houdt geen stand. Dat zullen we in het vervolg aantonen.

Er staan n.l. in Kol. 2:17 twee woorden die ook in Hebreeën 10:1 staan. Het gaat om de woord “schaduw” (in het oorspronkelijk Grieks “skia”) en het woord “toekomstige” ( in het Grieks “mellontoon”). We lezen in Hebreeën 10:1 het volgende:

“Want de wet die slechts een schaduw heeft van de toekomstige heilsgoederen en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers , die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen”. (HSV)

Wat hier opvalt is dat de hele Mozaïsche wet als schaduwachtig wordt gezien, maar dat ter zijde. De schaduw wijst hier duidelijk vooruit naar de toekomstige Christus. En Christus is gekomen en we zijn daarom nu “geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd gebracht” zegt Hebreeën 10:10.

Kortom, Jezus heeft alles al vervuld toen Hij hier op aarde kwam en Zijn leven offerde voor ons. De offers en de joodse feest en spijswetten, kortom de hele schaduwachtige wet van Mozes is door Christus vervuld. Hebreeën 10 en Kolossenzen 2 kan en mag je daarom niet naar de toekomst verplaatsen alsof dat zijn vervulling nog zou moeten krijgen bij de Wederkomst, die gedachte is eigenlijk te absurd voor woorden.

Valt u het niet op dat het woord “lichaam” van Christus in Kol. 2:17 voorkomt en ook in Hebreeën 10:6?. In beide gevallen gaat het om exact hetzelfde. Alles werd vervuld in het “lichaam” van Christus. Niets van een profetische vervulling aan het eind van de tijd!

De enige (profetische) belofte die nu nog open staat is de opstanding van het lichaam. Dat zal gebeuren wanneer Christus wederkomt op de wolken om te oordelen de levenden en de doden. En dan mogen we ingaan in de definitieve rust!

We concluderen:
a. De Kolossenzen waren van oorsprong onbesneden heidenen en werden niet door “mensenhanden” (dus niet fysiek) besneden, zegt Kol. 2: 11 maar ze werden besneden met de “besnijdenis van Christus” en dat is blijkens Kol. 2: 12 duidelijk de christelijke doop en niet de besnijdenis van Mozes. Ze onderhielden dus sowieso de wet van Mozes niet. Hoe kon Paulus anders de besnijdenis in 1 Kor 7:18 nadrukkelijk verbieden?!! We zijn dan ook heel benieuwd hoe christenen die denken dat de besnijdenis voor de heidenen nog steeds verplicht is, dit nadrukkelijk verbod van Paulus verklaren.
b. De Kolossenzen werd opgedragen zich niets aan te trekken van de druk die op hen werd uitgeoefend van Joodse zijde. Druk van Joodse zijde om zich weer te gaan houden aan de schaduwachtige wet van Mozes die o.a. bestond uit het je houden aan de joodse feestkalender en spijswetten en je fysiek te laten besnijden.
c. Zou Paulus hier niet ingegrepen hebben dan zou hetzelfde gevaar dreigen als bij de Galaten. De heidense feesten en wetten zouden vervangen worden door de Joodse wetten en feesten uit de Thora en de vrije genade zou het kind van de rekening zijn geworden!

 

 

 

 

 

 

Mag een Christen zich laten besnijden?

Mag een christen zich laten besnijden?

Het antwoord op deze vraag is: Neen een christen mag zich niet laten besnijden. Paulus verbiedt dit n.l. nadrukkelijk in 1 Kor 7:18.
We lezen in 1 Kor 7:18:

“Is iemand als besnedene geroepen, dan moet hij die besnijdenis niet ongedaan laten maken. Is iemand geroepen die onbesneden is, dan moet hij zich niet laten besnijden” (HSV).

In dat kader is het van belang om goed te kijken naar deze tekst in de Griekse grondtaal. In de context van deze tekst staat tot wel 3 keer toe dat je moet blijven in de positie waarin je was toen God je riep (Vers 17,20,24). In vers 17 staat dat je in die positie moet “wandelen”. Dat wandelen staat in de Imperatieve werkwoordsvorm. Het is dus een gebod. In het Grieks staat in de imperatieve vorm: “peripateio”.

In vers 20 staat nogmaals dat je in die positie moet “blijven”; in het Grieks “meneto”. Dat staat ook weer in de gebiedende wijs. Het is dus geen optie of advies. Ik vers 24 staat het nog een keer “Blijven bij”: “meneto” weer in de gebiedende wijs.

Vers 18, waar het ons nu om gaat, staat OOK in de gebiedende wijs. Eerst mag je als besnedene de besnijdenis niet ongedaan laten maken. In het Grieks “epistastho”. Letterlijk “eroverheen trekken”.

Ben je niet besneden – en dat geldt voor ons (heiden) christenen- dan mag je je dus niet laten besnijden. In het Grieks “Me peristhemnisto”. Met nadruk op “NIET”. Laat je NIET besnijden! Ook dit werkwoord is een gebod en staat daarom in de gebiedende wijs!. De keerzijde is dus ook waar: wie zich in zo’n positie WEL laat besnijden, is ongehoorzaam! .Daar lijkt mij geen woord Frans bij.

Je zou het haast niet willen geloven, maar toch zijn er vandaag nog christenen die zich ondanks dit nadrukkelijk verbod laten besnijden. De besnijdenis vormt – althans in hun ogen- een onderdeel van de (ceremoniële) wetgeving van Mozes. En deze christenen onderhouden nog steeds deze wet van Mozes. Dit houdt o.a. in dat ze de kalender volgen van de joodse feesten, inclusief de sabbat op zaterdag, de spijs en reinigingswetten etc.

Paulus schrijft aan de gemeente van Kolosse (Kol.2:11) dat ze weliswaar zijn besneden maar met een “besnijdenis die niet met handen plaatsvindt” maar met “de besnijdenis van Christus”. En met “de besnijdenis van Christus” wordt in het volgende vers 12 aangegeven dat het om de christelijke doop gaat. De doop is dus in de plaats van de besnijdenis gekomen. De Kolossenzen zijn dus gedoopt en niet besneden (zie ook Kol. 2:13).

In het Nieuwe Verbond is het “bloed” dat vrij kwam bij de fysieke besnijdenis vervangen door het (doop) water. En dat is ook logisch als je er goed over nadenkt.
Dat bloed van de fysieke besnijdenis was ook een voorafschaduwing van de bloedstorting die eens zou gaan plaats vinden toen Christus zin bloed voor onze zonden gaf. En Christus heeft dit “eens en voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde” (Hebr. 7:27). Nu hoeft er dus geen bloed meer te vloeien.

De opgestane Heer geeft in Mat. 28:19 de opdracht om alle volken tot Zijn leerlingen te maken, met de opdracht erbij, NIET om de volken te besnijden “in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest” maar om hen te “dopen” in de naam van de Vader eb de Zoon en de Heilige Geest.

Duidelijker dan dit kunnen we het niet maken. Besnijden? Niet doen dus!

 

Geneest Jezus altijd? Tessa van Olst zegt: "Ja ik geloof dat Jezus altijd wil genezen".

Afbeelding van WhatsApp op 2024-02-13 om 17.29.23_493a7f31.jpg


Geneest Jezus altijd? Tessa van Olst zegt: “Ja ik geloof dat Jezus altijd wil genezen”.


Onlangs luisterden we naar een podcast van Tessa van Olst met als titel “Geneest Jezus altijd?”. (Podcast #66 van 22 September 2022). Ze publiceert deze podcasts en ook video’s onder de naam “Tessa van Olst Ministries “en noemt zich “Godfluencer”. Tessa van Olst is fysiotherapeut en orthopedisch manueel therapeut, ze coacht ook mensen in hun levensstijl, lichamelijke en emotionele gezondheid. Ze is tevens verbonden aan de Frontrunners organisatie. In deze weblog willen we deze podcast van commentaar voorzien. Als ik Tessa citeer dan geeft ik tussen haakjes de tijd van de transcriptie weer, dan kunt u het nalezen.

Op de stelling “(1:37). “Geloof je dat Jezus altijd wil genezen?”? antwoord Tessa “ Als ik die vraag zou beantwoorden zonder veel uitleg, dan zou ik zeggen: “Ja ik geloof dat Jezus altijd wil genezen”. Daar zit geen context omheen”.

Inderdaad, Tessa geeft geen “context” , althans nauwelijks enige Bijbelse context c.q. onderbouwing. Tessa was (6:25) voor dit onderwerp “aan het graven in de Bijbel en sommige dingen kan ik achter staan, sommige dingen kan ik niet achter”. Dat belooft weinig goeds als je “soms” wel achter de Bijbel kunt staan en “soms” ook niet. Je gaat dan aan “cherry-picking" doen. Je gebruikt alleen die argumenten die jou goed uitkomen voor de bevestiging van je standpunt.

Het is dan ook geen wonder dat Tessa vervolgens de Bijbel helemaal dicht doet en ze haar stelling dat Jezus altijd wil genezen gaat baseren op een soort van persoonlijke openbaring die ze rechtstreeks van God zou hebben ontvangen. Tessa: “En toen (8:35)” hoorde ik God mij een vraag stellen waardoor ik een soort diepere openbaring voor mezelf ontving. “God vroeg mij het volgende, Hij zegt “Tessa waarom is het overgrote deel van mijn kinderen, eigenlijk al mijn kinderen, al de zonen en dochters die ik heb, al zij die geloven in mij en die geloven in het offer van Christus voor hun leven, hoe kan het dat zij allen geloven dat de hemel pijnvrij is, ziekte vrij is, oorlog vrij is maar (9:16) zo’n moeite hebben om te geloven dat ik hier in dit leven net zo goed voor hen wil zijn, dezelfde ben als hij die in de hemel is. Ik ben dezelfde in de hemel als op aarde. God (9:32) heeft geen ziekte voor ons voor ogen en het raakte mij, want het was net alsof ik een verdriet voelde van een God die eigenlijk zei: “Ik heb er verdriet van dat mijn kinderen gaan denken dat ziekte in hun leven van mij komt?”. Ik heb dat (9:51) niet voor mijn kinderen zo bedoeld. Ik heb dat überhaupt niet voor mensen bedoeld”.
Alle alarmbellen gaan bij ons rinkelen als mensen denken, zoals Tessa hier, een eigen lijntje met God zeggen te hebben, een lijntje buiten de Bijbel om. We komen later in dit artikel terug op deze rechtstreekse “openbaring” die Tessa van God ontvangen zou hebben. Maar eerst iets anders.

Tessa beseft (4:49)dat ze hier een heel gevoelig onderwerp bespreekt en ze wil daar dan ook discreet mee omgaan en dat “zonder er nu in deze aflevering gelijk allemaal Bijbelse stukken op te klappen”. Had Tessa dat maar gedaan, zouden we zeggen, dan had de uitkomst misschien heel anders geweest!
Tessa wil zoals gezegd discreet met dit onderwerp omgaan want ze constateert dat er ook mensen zijn die veel hebben gebeden en niet genezen zijn en die dan zeggen: (13:03 ) “Ja maar dan ligt het aan mij” en “dat er schuldgevoel op je kan komen en dat je daarmee worstelt”. Tessa probeert die zorg weg te nemen en vervolgt: “En dat snap ik, ik geloof niet dat het Gods doel is om je in een schuldgevoel te duwen en je daar helemaal in vast te zetten en dat je je daar rot over gaat voelen”(13:18).

Mooi dat Tessa het schuldgevoel bij de (niet genezen) zieke probeert weg te nemen. Maar de vraag is: kan ze dat ook volhouden? We denken van niet want een poosje later (15:26) zegt ze: “Er zijn zoveel Bijbelteksten die opbouwen en die spreken over genezing, waar Jezus laat zien wat zijn wil is voor jou en daar je denken te vernieuwen, geloof ik ook dat het onderdeel is en dat het mede een sleutel is om genezing eigenlijk werkelijkheid te zien worden en de duisternis achteruit te drijven. Het is misschien een “bold” statement die ik maak, maar ik zie dat het Woord van God “bold” is. Ik zie dat Jezus” bold” is en dat hij dat ook zegt: “Door je geloof bent u genezen”. Tessa bevestigt hiermee impliciet ook de keerzijde van deze stelling: als je gelooft word je genezen maar als je geen (voldoende) geloof hebt, word je niet genezen!. En als je niet word genezen is er dus altijd sprake van ongeloof!

De vraag is nu of “ongeloof” Bijbels gezien een zonde is. Het antwoord is : Ja. Marcus 16:14: “en Hij (Jezus) verweet hun hun ongeloof”. (Zie ook: Mat. 17:17, Marc. 9:9, Luc. 9:41). En zonde geeft nu eenmaal terecht een schuldgevoel. Aan de conclusie valt dan ook niet te ontkomen: Als dus iemand niet genezen wordt komt dat volgens Tessa door gebrek aan geloof en gebrek aan geloof is altijd ongeloof!.

En wat Tessa met de ene hand geeft: je hoeft jezelf niet schuldig te voelen als je geen genezing ontvangt, dat neemt ze later met de andere hand weer terug: je hebt geen geloof genoeg als je niet wordt genezen, want Jezus wil altijd genezen!. Het schuldgevoel komt uiteindelijk dubbel en dwars terug en op het bordje te liggen van de niet genezen zieke. Hoe komt dit?

Dit komt omdat Tessa Bijbels gezien een cruciale fout maakt. Die fout zit o.a. in dat ene zinnetje dat zij uitspreekt in die z.g. “openbaring” die zij van God zou hebben ontvangen. Ze laat God daar zeggen: “Ik heb er verdriet van dat mijn kinderen gaan denken dat ziekte in hun leven van mij komt!” Het is een “worsteling” zegt Tessa (14:14) als mensen niet tot genezing komen en ze zegt dan: “ Ligt het aan God? Nee dat geloof ik niet”. Het punt is dat wij wel degelijk geloven dat wat Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus ons zegt n.l. dat “gezondheid en ziekte niet bij toeval gebeuren , maar uit Zijn Vaderhand ons ten deel vallen”. Deze stelling vraagt om Bijbelse onderbouwing en die gaan we later ook geven.

Maar laten we eerst even meegaan met de gedachte van Tessa dat ziekte niet uit Gods hand ons toekomt en dat het niet aan Hem ligt. Als dat waar zou zijn, dan is de consequentie dat je kennelijk ziek kunt worden zonder dat God daar controle over heeft. Hij kan er dus niets aan doen dat jij ziek bent, aan Hem ligt het niet, Hij wil altijd genezen.

De vraag is dan vervolgens dat als het niet aan God ligt, aan wie ligt het dan wel? Volgens Tessa is ziekte (11:18) “een aanval uit de duisternis”. God zit er dus niet achter , maar de duivel en kennelijk zonder dat God er iets aan kan doen. Je verleent daarmee een autonome macht aan de duivel, die hij helemaal niet heeft. De duivel kan zich zoals dat heet “niet roeren of bewegen” zonder dat God dat toelaat. (Openbaring 20:2).

Ja, God wil er wel wat aan doen volgens Tessa en dat is genezing geven, maar dan moet jij wel eerst voldoende geloof tonen. Maar als je voortdurend bid en er volgt geen genezing, wat dan? Wel, dan heb je volgens Tessa onvoldoende geloof! Maar wel met als resultaat dat je in de tussentijd overgeleverd bent, niet in de handen van een liefdevolle God want Hij heeft er niets mee te maken, maar aan de grillen van de duivel die je alleen maar tot verdere wanhoop wil drijven. Het schuldgevoel wordt er alleen maar erger door en je zou er terecht depressief van worden!
Maar is het ook waar wat Tessa zegt? Nee, het is pertinent niet waar! Gezondheid en ziekte komen wel degelijk uit Gods hand naar ons toe. En dat is juist een troost!.

Tessa is stellig op dit punt wanneer ze zegt (21:55) “ziekte is niet van hem”. En: “Ik kan dat niet uit het Nieuwe Testament halen”. Tessa vervolgt (22:11):
“Nergens, zegt Hij (Jezus), ik genees je niet, want ik heb dit eigenlijk voor jou zo bedoeld”. Je zit er echt naast Tessa! Want Jezus geneest niet altijd! Sterker nog: Jezus maakt zelfs mensen zelf ziek! Lees maar wat Jezus zelf zegt - in Openbaring 2:18 -in een brief aan de gemeente van Tyatira: “Ik zal haar (Izebel) ziek maken en hen die overspel met haar plegen in ellende storten, tenzij ze zich van haar daden afkeren “(Openbaring 2:22) en “haar kinderen zal ik laten sterven aan een dodelijke ziekte” (Openbaring 2:23). Hoezo kan ziekte niet bij God - Jezus-vandaan komen? We hechten aan de Openbaring van Jezus en niet aan de z.g. “openbaring” van Tessa van Olst.

Laten we vervolgens eens gaan kijken naar de geschiedenis van de genezing van de blind geborene in Johannes 9. De leerlingen stellen Jezus de vraag: “Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders? ‘Hij niet en zijn ouders ook niet’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden”.(Johannes 9:2 en 3). Wat leren we hier uit?

Ten eerste weerlegt Jezus een opvatting die destijds in de Joodse casuïstiek veel voor kwam en die leerde dat ziekte een straf was op een zonde die hetzij begaan is door het voorgeslacht of een persoonlijke zonde van de zieke zelf. Een soort karma -achtig gebeuren dus, zo van : “eigen schuld, dikke bult”. Jezus maakt duidelijk dat zonde en ziekte niet op deze wijze aan elkaar gekoppeld kunnen worden.

Ten tweede, dat God een bepaald (goed) doel heeft gehad waarom Hij deze man deze ziekte heeft toebedeeld, n.l. dat Gods werk door hem (de blind geborene) zichtbaar moet worden.
Dat werk van God moest niet alleen in de genezing van de blindgeborene zichtbaar worden maar ook als oordeel zichtbaar worden voor de Farizeeën n.l. dat “zij die niet zien, zien en zij die zien, blind zullen worden” (Johannes 9:39). Zij die het Licht der wereld niet willen zien, worden door God met blindheid geslagen. Jezus geneest de (lichamelijke) blindheid van de blind geborene hier zonder dat er eerst om geloof van de blind geborene gevraagd werd. Het geloof in Jezus van de blind geborene kwam pas later, toen hij al genezen was (vers 38).

Ten derde dat de (lichamelijke) blindheid van de blind geborene wordt genezen maar dat deze blindheid nu overgaat naar de Farizeeën (vers 40 -42), zij het dat het nu om een geestelijke blindheid gaat. En geestelijke blindheid is uiteindelijk oneindig veel erger dan lichamelijke blindheid. Conclusie: Jezus gebruikt hier ziekte om Zijn helende en reddende kracht te tonen en tegelijkertijd anderen die zijn Licht weerstaan door zijn oordeel (geestelijk) ziek en blind te maken. Ziekte en genezing komen hier beiden uit Gods hand. Dus opnieuw: vragen we aan Tessa: hoezo komt ziekte niet van God?

God (Jezus) kan dus als oordeel mensen ziek maken. Maar kan Hij ook Zijn kinderen ziekte toebedelen als Hij dit nodig acht? Jazeker! Laten we als voorbeeld nemen de apostel Paulus. We lezen van Paulus in Handelingen 19:11,12 dat Paulus “door Gods toedoen buitengewoon grote wonderen verrichtte, zelfs de doeken en de werkkleren die hij gedragen had werden naar de zieken gebracht, zodat ze genazen en de boze geesten hen verlieten”. Maar we lezen ook in 2 Timotheüs 4:19 dat Paulus zijn medewerker Trofimus ziek moest achter laten in Milete. Hoe kan het dat Paulus -die over zulke grote de gaven van genezing beschikte en deze ook gebruikte- toch zijn medewerker Trofimus niet kon genezen? Waarom Trofimus niet werd genezen weten we niet, maar het weerspreekt wel de stelling van Tessa dat Jezus altijd wil genezen en dat het niet aan Hem ligt.

Laten we vervolgens eens kijken naar het persoonlijk leven van Paulus. We lezen over Paulus in 2 Korinthe 12:7-9 het volgende: “Om te verhinderen dat ik mezelf zou verheffen, werd mij een doorn in het vlees gestoken: ik word gekweld door een engel van Satan. Ik heb de Heer driemaal gesmeekt mij van hem te bevrijden, maar Hij zei: Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid”. Dus laat ik mij veel liever voorstaan op mijn zwakheid, zodat de kracht van Christus in mij zichtbaar wordt”.

Wat die “doorn” in het vlees van Paulus precies was, daar verschillen de meningen over. In ieder geval een of andere psychische of lichamelijke aandoening of ziekte. En dat hinderde en kwelde hem en wel op zo’n manier dat het zijn ambtsuitoefening dreigde te blokkeren. Vandaar dat hij ermee naar God ging. Het ging hem daarbij niet om zijn eigen privé belang. Voor Paulus is sterven immers “winst” (Filippenzen 1:21). Het gaat er bij Paulus om dat “Christus bij alles wat mij overkomt in alle openheid geëerd zal worden, of ik nu in leven blijf of moet sterven” (Filippenzen 1:20). Ziekte is daaraan ondergeschikt.

Voor de voortgang van zijn werk heeft hij dus “driemaal” God gesmeekt om hem van deze aandoening of ziekte te bevrijden. Dat “driemaal” duidt op drie periodes van intens gebed. Maar toch nam God de aandoening of ziekte niet weg. De bedoeling van (de engel) van satan was ten kwade om Paulus zodanig te kwellen dat de uitoefening van zijn apostelschap verhinderd zou worden. De bedoeling van God met deze ziekte of aandoening was ten goede van Paulus. Hij wilde Paulus bewaren voor “verheffing” voor hoogmoed, want ook dan zou zijn ambtsuitoefening geblokkeerd worden. God laat de kwelling van satan toe want het zorgt ervoor dat Paulus helemaal van Hem afhankelijk blijft en helemaal steunt alleen op de genade van God.

Alleen zo kon zijn apostelschap gecontinueerd worden en kon die genade ook ons bereiken. Zo lijdt satan een gevoelige nederlaag. Deze geschiedenis laat in ieder geval zien dat God deze ziekte in Paulus toelaat. God is er actief bij betrokken en gebruikt ook hier het “kwaad” – de ziekte of aandoening- om Zijn doel te bereiken. De macht van satan wordt beperkt en de ironie wil dat de satan tegen wil en dank gedwongen wordt om mee te werken aan Gods verlossingsplan.

‘In de evangeliën staat heel regelmatig, dat Hij allen genas en bevrijdde” zegt Tessa. Maar zelfs dat kan Tessa o.i. niet volhouden. Er lag in de zuilengang van Betzata een groot aantal zieken, blinden, kreupelen en misvormden (Joannes 5:1-12). We lezen dat slechts één van hen genezen werd door Jezus. “Allen” is dus niet absoluut op te vatten.

Als Tessa gelijk zou hebben met haar uitspraak: “Nergens, zegt Hij (Jezus), ik genees je niet, want ik heb dit eigenlijk voor jou zo bedoeld” (22:11) dan zou ze in principe eeuwig kunnen leven hier op aarde. Want elke keer als Tessa zelf met een ziekte of handicap te maken krijgt zal Jezus haar immers genezen! Maar alle zieken die Jezus heeft genezen, zijn later toch weer gestorven. We lezen n.l. in Hebreeën 9:27 dat het “voor de mensen beschikt is dat zij eenmaal moeten sterven en dat daarna het oordeel volgt”(HSV). Daar ontkomt uiteindelijk niemand aan. Dit is een gevolg van de zondeval: “stof ben je, tot stof keer je terug” (Genesis 3:19).

Bij Jezus is (lichamelijke) genezing van zieken en gehandicapten nooit een doel dat op zichzelf staat. Jezus weet heus wel dat we eenmaal allen moeten sterven en dat elke genezing slechts een tijdelijke, voorlopige genezing is.
De wonderen van genezing die Jezus doet staan in een bepaald kader. De  (genezings)wonderen zijn een nadere onderstreping, accentuering en legitimatie van de verlossende Woorden die Hij spreekt en mogen daar nooit van los gekoppeld worden. Een fenomeen als een speciaal georganiseerde z.g. “genezingsdientst” is alleen al om die reden - Bijbels gezien -omstreden. Maar dit terzijde, we gaan daar hier nu niet nader op in.

Over die legitimatie van Zijn werk zegt Jezus in Johannes 10:37 en 38: “Als wat ik doe niet van de Vader komt, geloof me dan niet, maar als dat wel het geval is en u gelooft me toch niet, geloof dan tenminste wat ik doe”. In Johannes 5:36 zegt Jezus “Maar ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes: het werk dat de Vader mij gegeven heeft om te volbrengen”. In Mattheus 11: 2 hoorde Johannes de doper in de gevangenis over “de werken” van de Christus (HSV). Die werken van Jezus worden dan in vers 5 omschreven: “blinden worden ziende en kreupelen kunnen lopen; melaatsen worden gereinigd en doven kunnen horen; doden worden opgewekt en aan armen wordt het Evangelie verkondigd!”. Ziet u dat deze opsomming tot een climax komt?

Het blijft niet bij het genezen van allerlei ziekten en handicaps, nee zelfs doden worden opgewekt. Kan het nog mooier? Ja, het kan nog mooier: “aan armen wordt het Evangelie verkondigd”. Dat is het aller belangrijkste! Want zieken die door Jezus genezen worden, moeten daarna toch weer sterven en zelfs doden die worden opgewekt (zoals Lazarus) moeten daarna toch weer sterven. Maar als arme zondaars het evangelie ontvangen, dan krijgen ze iets wat eeuwig is, een plaats in het Koninkrijk van God. Dat kan geen ziekte of dood hen meer afnemen.
Jezus is n.l. Redder naar ziel en naar lichaam. Armen die het evangelie ontvangen worden een nieuwe schepping (2 Korinthe 5:17). Hun ziel wordt gered. Nu al! En door het teken van de genezing wil Jezus laten zien dat ze straks ook een onvergankelijk lichaam zullen ontvangen (1 Korinthe 15:54).

Natuurlijk mag je ook nu nog bidden om genezing. En soms geeft God genezing. Maar als God geen genezing geeft, dan mag je daarin rusten . Je bent en blijft in de veilige handen van God zowel bij gezondheid als ziekte. Paulus zegt in Romeinen 8:38 en 39 dat “dood noch leven” ons kan scheiden van de liefde van God. We zijn altijd in Gods handen. Hij laat alles, ook ziekte, meewerken ten goede (Romeinen 8:28). Er zijn vele getuigenissen van zieken op hun sterfbed die gezegd hebben “het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest” (Psalm 119:71) want ze zijn door hun ziekte juist dicht bij God gekomen.

Tessa laat God in haar “openbaring” tegen haar zeggen: “Ik heb er verdriet van dat mijn kinderen gaan denken dat ziekte in hun leven van mij komt?”. Kan deze openbaring aan Tessa echt van God komen? We denken van niet. God doet n.l. geen uitspraken die tegen het Evangelie ingaan. Er staat in 1 Johannes 4:1 “vertrouw niet elke geest. Onderzoek altijd of een Geest van God komt, want er zijn vele valse profeten in de wereld verschenen”. Zoals we bovenstaand hebben geprobeerd aan te tonen is deze z.g. “openbaring”  aan Tessa duidelijk in tegenspraak met de Bijbel en moet o.i. daarom als valse profetie aangemerkt worden.

U kunt onderstaand reageren op dit artikel.

 

 

1   |   2   |   3   |   4   |   5      »      [18]