
Johannes Spronk en Handelingen 15.
Johannes Spronk en Handelingen 15.
Introductie
De grote vraag in Handelingen 15 – en ook in de Galatenbrief – is of alleen de genade van Jezus voldoende om gered te worden of de genade van Jezus en nog iets. Die vraag werd ineens weer actueel toen ik deze zomer door het Schothorster park fietste en ik bij een rustplaats een evangelist tegen kwam, die zich voorstelde als Johannes Spronk. U ziet hem hiernaast afgebeeld met zijn nieuwe banner.
Johannes maakt op zaterdag morgen vanaf die plek mensen bekend met het evangelie. Hij spreekt voorbijgangers aan en probeert tot een gesprek te komen. Laat ik beginnen mijn waardering en bewondering daarvoor uit te spreken. Johannes steekt hier veel energie en tijd in en hij doet dat met een gedrevenheid die haast paulinisch te noemen is.
Johannes had op een whiteboard de Tien Geboden uitgeschreven en we raakten daardoor meteen in een pittig debat over de betekenis van de wet en- met name het vierde gebod- ook voor vandaag. Later hebben we het gesprek uitgebreid via Whatsapp voortgezet. Dat is gemakkelijk want dan kunnen we alles nog eens rustig teruglezen en overdenken. In het vervolg zal ik daaruit citeren. Ik hoop daarmee recht te doen aan het standpunt van Johannes.
Al snel bleek tijdens ons debat dat Johannes de “feesten van JeHoVa”
-zoals hij ze noemt- uit het O.T nog steeds onderhoudt. Daar hoort o.a. ook de Sabbat, op zaterdag, bij (Lev.23:3).
Om misverstanden te voorkomen, zeg ik er maar meteen bij dat ik er vast van overtuigd ben dat het N.T. ons leert dat als Joden zich tot Christus bekeren, zij gewoon de wet van Mozes kunnen blijven onderhouden, mits ze uiteraard voor hun redding steunen op de genade van Jezus en niet op het onderhouden van de wet van Mozes. Dat was toen zo, en dat is nog zo.
Maar Johannes en ik, wij zijn geen Joden maar wij behoren tot de heiden christenen. Zijn wij ook verplicht om de wet na te leven, inclusief de viering van de O.T feesten waaronder bijv. sabbat op zaterdag? Mijn stelling is dat we daartoe niet verplicht zijn. Ik zal proberen dat vanuit het Handelingen 15 aan te tonen.
De verschillende betekenissen van het woord "wet".
Maar als het over “de wet” gaat moet her eerst duidelijk zijn wat we precies bedoelen met dat Griekse woord “ ho nomos” “de wet”. Dat woord heeft een aantal verschillende betekenissen en dat kan voor veel misverstand zorgen, zoals ook in mijn gesprek met Johannes gebleken is. Want waar heb je het over als je zegt “de wet”? We noemen een aantal betekenissen van “de wet”:
a. Het lerend onderwijs van God in het algemeen (de Thora).
b. De Mozaïsche wetgeving, ook wel “Mozes” genoemd of het “Sinai tisch Verbond”, in de dogmatiek aangeduid als de “ceremoniële wet”.
c. Het geheel van geschriften dat christenen het “Oude Testament” noemen en dat joden “Wet en Profeten” of “Wet en Profeten en Geschriften noemen (de Tenach).
d. De Tien Geboden.
In mijn weblog artikel met als titel :"Zijn de Tien Geboden nog steeds geldig?" heb ik geprobeerd uit te leggen dat De Tien Geboden, als samenvatting van de morele wil van God, altijd geldig blijven, voor zowel Joden als heidenen. Sterker nog: de geldigheid en betekenis van de Tien Woorden wordt door Jezus in de Bergrede niet alleen gehandhaafd maar zelfs geïntensiveerd en zo naar zijn diepere betekenis gebracht. Maar in dat artikel hebben we ook gesteld dat de Mozaïsche wetgeving, de “ceremoniële wet” voor heiden christenen is afgeschaft. De argumentatie daarvoor ga ik nu niet herhalen.
M.i. gaat het in Handelingen 15 dan ook over de vraag of die Mozaïsche wetgeving, die “ceremoniële” wetgeving voor heiden- christenen nageleefd moet worden of niet.
Laten we vervolgens eens nader gaan kijken waar het in Handelingen 15 o.i. over gaat. Vervolgens zal ik het standpunt weergeven van Johannes Spronk en daar kritische notities bij plaatsen.
De probleemstelling:
Vers 1: “Er kwamen enkele leerlingen uit Judea, die betoogden dat de broeders zich moesten laten besnijden, overeenkomstig het door Mozes overgeleverde gebruik, omdat ze anders niet konden worden gered”.
In vers 5 wordt dit nader gespecificeerd:
“Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden”.
De gemeente in Antiochië bestond uit heiden christenen. De gelovige farizeeën in Jeruzalem vonden het voor de redding van deze heiden christenen noodzakelijk dat ze niet alleen besneden moesten worden maar dat ze ook de wet van Mozes moesten onderhouden. Onder de wet van Mozes hebben we m.i. hier de “ceremoniële” wet te verstaan. Denk daarbij aan de reinigings en spijs wetten, de offers, de feestkalender enz.… dus deze heiden christenen moesten de hele joodse levenswijze overnemen en als jood gaan leven.
Het antwoord van de apostelen komt hier op neer: Neen, de heiden christenen zijn niet verplicht de wet van Mozes te onderhouden. Dit wordt als volgt gemotiveerd:
a. De reiniging vindt innerlijk plaats zowel bij joodse als bij heiden christenen. Vers 9 zegt: “Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd”. Door die innerlijke reiniging zijn de uiterlijke reinigingsvoorschriften volgens de wet van Mozes komen te vervallen voor deze heiden christenen.
b. Vers 10: “Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen een juk te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen?”. Van Bruggen: “De vroomheid van het volk Israël is door de eeuwen heen zo teleurstellend geweest dat er geen reden is om het juk van de wet op te leggen aan de nieuwe medegelovigen. Israëls God gaf de wet en geeft nu de Messias. Zijn naam blijft beslissend. Het volk Israël heeft echter bewezen dat het de wet niet kan dragen en volbrengen. Wie de Messias van God aanvaardt, hoeft daarom geen jood (meer) te worden”.
c. Vers 11: “Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij”. Alleen de genade is bepalend voor de redding voor zowel Joden als heidenen. Het onderhouden van de wet van Mozes voegt daar niets aan toe.
N.a.v. het bovenstaande komen de apostelen tot de volgende overwegingen:
Vers 19: “dat we de mensen uit de heidense volken die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen”. In de besluittekst van vers 28 wordt dit verwoord als: “In overeenstemming met de heilige Geest hebben wij namelijk besloten u geen andere verplichtingen op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is”.
De besluiten van de apostelen in Handelingen 15.
Dit “strikt noodzakelijke” leidt dan tot de volgende besluiten waarin de heiden christenen in de gemeente van Antiochië schriftelijk wordt opgedragen zich te onthouden van: “vlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, van bloed, van vlees waar nog bloed in zit, en van ontucht” (Vers 29, zie ook vers 20).
Gaat het om een compromis of om principiële afwijzing van het heidendom?
Nu komen deze bepalingen – hoewel anders geformuleerd- ook voor in de wet van Mozes.“Ontucht”, hoererij, zou dan verwijzen naar Leviticus 18 waar seksueel contact (huwelijk) tussen personen van een bepaalde graad van verwantschap verboden wordt; “wat verstikt is bloed bevat” naar Leviticus 17, waar het nuttigen van bloed en vlees met bloed verboden wordt.Gaat het in deze bepalingen nu om een soort van minimum aan joodse wetsbetrachting uit de Thora om samenleven tussen joden christenen en heiden christenen in de gemeente van Antiochië mogelijk te maken? Dan zou er sprake zijn van een soort van compromis.
Of gaat het hier om een principiële afwijzing van het heidendom? In dat laatste geval is er geen sprake van een compromis en ook niet van een minimum van joodse wetsbetrachting waaraan heiden christenen zich zouden moeten houden. Bij oppervlakkige lezing lijkt de compromis gedachte zich op te dringen. Men verwijst daarbij ook naar vers 21 die de voorstanders van de compromis gedachte als volgt uitleggen: er zijn overal joden met wie men moet kunnen samenleven. Maar toch zijn er zwaarwegende bezwaren tegen deze compromis exegese in te brengen.
Bezwaren tegen de compromis gedachte.
Ten eerste dienen we ons te realiseren dat de bezwaren niet uit de gemeente van Antiochië zelf komen. De bezwaren komen vanuit “enkele leerlingen uit Judea” (vers 1) en van “Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën (uit Jeruzalem) behoorden” (vers 5). In Antiochië zelf speelde kennelijk dit conflict niet en waarom zou er dan ter wille van de lieve vrede een soort van compromis moeten worden gesloten?
Ten tweede doet de compromis gedachte geen recht aan de Griekse tekst van vers 20. Er staat letterlijk: “de bezoedelingen” van de afgoden". Een dergelijk meervoud geeft in het Grieks de verschillende zaken aan waardoor men zich met afgoden bezoedelt. Het lidwoord “de” geeft aan dat er nu een opsomming volgt. Dus het onderwerp is “de bezoedelingen van de afgoden” en die bezoedelingen bestaan uit:
1. "De hoererij", namelijk die met de dienst aan de afgoden verbonden is.
2. “Het verstikte”, vlees waar nog bloed in zit.
3. “Het bloed”, een omschrijving van bloednuttiging bij diezelfde afgoden dienst.
Het gaat hier m.i. om de afwijzing van de afgodische eredienst in zijn geheel. In de heiden wereld van die tijd werd de sacrale tempel prostitutie gecombineerd met het nuttigen van bloed, gedronken of in het vlees. Zo hoorde bijv. het eten van rauw vlees in die tijd bij de extatische verering van Dionysus, de god van de ongebonden natuurkracht. Zo probeerde men zich, door het drinken van bloed, op magische wijze de levenskrachten rechtstreeks eigen te maken. Paulus blijft in zijn brieven zinspelen op de besluiten die in Handelingen 15 worden genomen. Hij blijft waarschuwen tegen “de hoererij” (1Thes.4:2,3) en tegen deelname aan de heidense offer rituelen waarbij gewijd vlees aan de demonen werd geofferd. (1Kor 10:18-22, zie ook 1 Kor 8:1-11). Concluderend kunnen we stellen dat de opdracht om je te onthouden van de afgodendienst blijvend is en daarom vandaag nog steeds actueel is. Denk bijv. aan de afgod de Mammom.
Hoe legt Johannes Spronk Handelingen 15 uit?
Johannes schrijft: “Handelingen 15 kan niet gebruikt worden om te zeggen dat de wet niet meer van toepassing is voor gelovigen uit de heidenen, want de centrale vraag vindt je in vers 1. Daar moet je in context bij blijven. We hebben nu dus te maken met geredde mensen buiten de wet van Mozes om. Maar ze krijgen een opdracht mee van geboden uit de Wet als eerste prioriteit. Ik zeg eerste prioriteit omdat vervolgens de sjabbat genoemd wordt om Mozes te horen”.
Er zit een tegenstrijdigheid in de benadering van Johannes. Enerzijds geeft hij toe dat we hier te maken hebben met “geredde mensen buiten de Wet van Mozes om” en dat klopt ook, maar anderzijds krijgen ze- hoewel ze dus al "gered" zijn, opdracht (sommige) geboden uit de wet van Mozes toch te onderhouden maar dan als “Als eerste prioriteit”. De vraag -waarop ik van Johannes geen antwoord heb gekregen- is: waar lees ik van die “eerste prioriteit” in Handelingen 15? Er staats niet over een eerste prioriteit in de brief die heiden gelovigen in Antiochië krijgen. Als dat waar was dan had het besluit (van vers 20 en 28,29) ongeveer zo kunnen luiden: “wij hebben besloten dat u zich als eerste prioriteit dient te onthouden van offervlees dat dat bij de afgodendienst is gebruikt, van bloed, van vlees waar nog bloed in zit, en van ontucht. De rest van de geboden heeft geen prioriteit en volgt later. Op de sabbat (vers 21) wordt u immers in de synagoge verder onderwezen in de wet van Mozes”. Maar dat staat er niet. Het gaat niet “om een eerste prioriteit” maar om “geen andere verplichtingen dan wat strikt noodzakelijk is” (vers 28). Geen andere verplichtingen betekent dat behalve deze verplichtingen, de wet van Mozes buiten werking wordt gesteld voor de heiden christenen.
Wat betekent vers 21?
Als Johannes de “sjabbat” noemt dan betrekt hij vers 21 erbij als argument voor zijn stelling. Laten we daarom eerst wat nader naar vers 21 kijken. Dit vers luidt:
“In elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen”. De vraag is of dit vers bedoeld is voor de heiden christenen in Antiochië om hen alsnog op te dragen zich aan de wet van Mozes te houden of is dit vers bedoeld voor de bezwaarde Judeeërs en farizeeën van vers 1 en 5?. Als het vers voor de heiden christenen in Antiochië bedoeld zou zijn dan is de vraag waarom dit niet vermeld wordt in de brief die deze christenen ontvangen? Deze heiden christenen in Antiochië komen n.l. helemaal niet in de synagoge en horen de wet van Mozes dus nooit. Waarom zouden ze dan op de wet van Mozes die in de synagoge op sabbat gelezen wordt, gewezen moeten worden?
Vers 21 spreekt heiden christenen aan en niet joden christenen,
Er is dus alle reden om aan te nemen dat vers 21 een groep aanspreekt die wel in de synagoge komt en daar al sinds mensenheugenis de wet van Mozes hoort voorlezen. En die groep, dat zijn de bezwaarde Judeeërs en farizeeërs van vers 1 en5, gelovige joden dus. Zij kwamen en komen nog steeds in de synagoge en dat blijft zo. Vers 21 dient dan ook ter geruststelling van deze groep. Zij meenden voor de wet van Mozes te moeten opkomen en ze krijgen hier te horen dat het gezag van Mozes op geen enkele wijze wordt geschaad door het genomen besluit. Het wordt gehandhaafd in de synagoge en waar Israel samenkomt. Dat gebeurt “sinds oude tijden" en in “elke stad”. Dat zal niet veranderen door dit besluit.
De besluiten van Handelingen 15 worden in Handelingen 21 bevestigd.
Dat dit niet zal veranderen blijkt ook verderop in Handelingen 21:21-26. In 21:21 wordt Paulus ervan beschuldigd dat hij “ontrouw” zou zijn aan Mozes en zou beweren dat joodse kinderen niet meer besneden hoeven te worden en dat men de wet, de voorschriften, van Mozes niet meer hoeft te houden. Paulus toont vervolgens aan dat hij als joodse christen nog steeds doet wat de wet (van Mozes) hem voorschrijft (21:24). Tegelijkertijd zien we daar dat de heiden christenen hiervan uitgezonderd worden. Want dan volgt 21:25 “Doch van de heidenen, die geloven, hebben wij geschreven en goed gevonden, dat zij niets dergelijks zouden onderhouden, dan dat zij zich wachten van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij”(SV).
Het apostelen besluit van Hoofdstuk 15 wordt hier in Handelingen 21 herhaald en bekrachtigd! Ook hier is de conclusie duidelijk: de heiden christenen zijn niet verplicht om de (ceremoniële) wet van Mozes te onderhouden die Paulus als joodse gelovige wel onderhoudt.
Mag je wel spreken van de"ceremoniele wet" in Handelingen 15?
Johannes heeft moeite met dat woordje “ceremoniële” dat ik gebruik. Hij schrijft: “Er wordt (in Handelingen 15) met geen woord gerept over ceremoniële wet. Dat legt jij in!”. Op zich heeft Johannes gelijk. De woorden “ceremoniële wet” komen niet voor in Handelingen 15. Maar ook al komen die woorden “ceremoniële wet” niet voor in Handelingen 15, inhoudelijk gaat het daar wel over de “ceremoniële wet”. Het gaat daar over de vraag of heiden christenen als Joden moeten gaan leven. Die woorden “ceremoniële wet” moeten we hier wel gebruiken om deze te onderscheiden van die andere wet. Die andere wet dat zijn de Tien Geboden.
De Tien geboden staan in Handelingen 15 niet ter discussie en gelden en overal en altijd!
Die Tien Geboden, als samenvatting van God morele wil, door Gods vinger gegrift in stenen platen, blijven als Zijn grondwet eeuwig van kracht voor alle mensen, voor zowel Joden als heidenen. De Tien Geboden zijn en blijven universeel van kracht. In het standpunt van Johannes doet zich een hardnekkig misverstand voor. Op de vraag welke plek de wet heeft voor zowel Jood als Griek antwoord Johannes: “Dat is een en hetzelfde. Hij Jezus heeft de wet niet afgeschaft en dat zal ook niet gebeuren zolang hemel en aarde er zijn. De feesten van JHVH zijn profetisch en hebben vervullingen gezien en zullen vervullingen zien” Johannes maakt dus geen onderscheid tussen de “ceremoniële” wet van Mozes die is als onderdeel van het oude Verbond afgeschaft (zie Hebreeën 8:8-13) en de wet vervat in de Tien Geboden, die universeel van kracht blijft, ook voor heiden christenen. Als Jezus het in Matt. 5:18 er over heeft dat elke jota en tittel van de Wet van kracht blijft, dan heeft Hij het over de Tien Geboden die Hij in het vervolg van de Bergrede nader intensiveert en inhoudelijk verdiept en niet over de ceremoniële wet, de Joodse leefwijze.
Wet is wet bij Johannes Spronk.
Wet is voor Johannes wet en beide “soorten” wet blijven voor hem geldig, ook voor heiden christenen. Dat lijkt logisch en consistent. Hoewel... logisch en consistent? Als je de wet handhaaft, moet je dan ook de sancties die bij die wet horen niet handhaven? Numeri 15:35 bepaalt dat een op sabbat hout sprokkelende man gedood moet worden. Geldt deze sanctie vandaag nog? Toen ik Johannes daarop wees, stemde hij daar eerst in toe maar later krabbelde hij toch wat terug. Je zou dan vandaag niet ver meer verwijderd zijn van een soort van christelijke Sjaria.
Dus wanneer ik stel dat heiden christenen in Antiochië de wet niet meer hoeven te onderhouden, dan schijnt Johannes daarmee te suggereren dat ik daarmee de Tien Geboden ook over boord kieper en verwijt hij mij ongehoorzaamheid. En terecht als dat ook zo is. Dan schrijft hij zoiets als: "Als jij denkt dat iedere dag sjabbat is, ben je praktisch iedere dag ongehoorzaam aan het gebod van JeHoVaH”. Gooi ik daarmee de Tien Geboden over boord, of passen we daarmee de Tien Geboden op analoge wijze toe, net zoals Jezus de Tien Geboden intensiveerde in de Bergrede?
Gaat het in Handelingen 15 niet om "eigen geboden van de farizeeën"?
Nog een laatste argument van Johannes. Hij schrijft: “Als je meeneemt dat de farizeeën eigen geboden als last oplegden (zie weer Handelingen 15 en brief aan de Galaten) dan ga je begrijpen dat wanneer het over de wet gaat in het nieuwe testament je steeds moet afvragen hebben we het hier over Mozes of hebben we het over geboden van mensen”. Johannes schijnt hier een punt te hebben, want Jezus zegt in Marcus 7: 8: “De geboden van God geeft u op, maar aan tradities van mensen houdt u vast”. Nergens blijkt uit Handelingen 15 dat het daar om “eigen geboden” van de Farizeeën zou gaan. Integendeel, het gaat de gaat de Farizeeën hier om de besnijdenis en het onderhouden van de wet van Mozes. Als het om eigen geboden van de Farizeeën zou gaan dan zou dit ongetwijfeld verwoord zijn in het apostelen besluit en zou de blijvende geldigheid van de wet van Mozes bevestigd worden. Maar dat gebeurt juist niet.
Is er nu een probleem?
Hebben we nu een probleem wanneer heiden christenen als Johannes Spronk de O.T. feesten zoals de Sjabbat, het Wekenfeest, het Loofhuttenfeest etc. vandaag nog steeds vieren? Veel symboliek
in die feesten wijst naar Christus en is door Hem vervuld. Van de overdenking daarvan kunnen we veel leren (zie Art. 25 NGB). Dus in die zin kan het vieren van deze feesten ons dichter bij Christus brengen en ons geloofsleven verrijken. Toch voelen we aarzeling. Het voelt alsof we dan de heilsklok terug draaien. Je keert daarmee in zekere zin achter de vervulling van die feesten in Christus terug.
Handelingen 15 en 21 leert ons duidelijk dat de ceremoniële wet, inclusief deze feesten, niet langer een onderdeel is van de apostolische prediking aan de heidenen. Dus is de onderhouding ervan voor heiden christenen als wij niet noodzakelijk is en al zeker mogen we deze feesten niet aan anderen opleggen. Dat laatste doet Johannes wel als hij mij ronduit ongehoorzaam noemt aan Gods geboden wanneer ik bijv.de Sabbat niet op dezelfde wijze vier zoals hij dat doet. Het gevaar is levensgroot dat er zo een nieuw juk aan anderen wordt opgelegd dat de vrije genade van Jezus zo maar in de weg kan gaan zitten.
Levert het blijven onderhouden van de “ceremoniële” wet van Mozes gevaren op?
Dat gevaar lijkt ons niet ondenkbaar wanneer Johannes schrijft: “Vergeet niet dat ik eigenlijk mijn hele leven de zondag onderhield en ook sprak van joodse feesten. Het is voor mij een weg van bekering geweest met pijn, spot en verlies. Maar Hij is het waard. Hij gaf alles voor mij. En vervolging is wat ons beloofd wordt als we Hem volgen. Ik had ook voor het comfort kunnen kiezen en in het kerkelijk systeem met menselijke geboden kunnen blijven. Maar wie houd je dan voor de gek?. Wie geef ik dan een klap in het gezicht?”.
Het is natuurlijk verschrikkelijk dat Johannes dit overkomen is. Echter, wanneer je deze persoonlijke noot op je laat inwerken dan krijg je de indruk dat de pijn, de spot en het verlies die Johannes te verduren krijgt voor het onderhouden van de “ceremoniële” wet op hetzelfde niveau staat als de vervolging, smaad en hoon die Christenen te wachten staat als ze Jezus volgen. En welk gevaar dreigt er dan? Dit gevaar: dat jouw persoonlijke opvattingen de maatstaf worden waarmee je anderen beoordeelt en je dat verkondigt als “noodzakelijk” voor het volgen van Jezus. Misschien zonder dat je het in de gaten hebt, verdringen jouw persoonlijke opvattingen dan zo maar het “door genade alleen” van Handelingen 15:11. Door mensen bedachte gedragcodes hebben altijd de neiging in zich de kern van het evangelie te verdringen. Dat gevaar zag Paulus in Handelingen 15. Dat gevaar zag Paulus ook in de gemeente van de Galaten. En hij verzette er zich fel tegen in de brief die hij aan de Galaten schreef want hij besefte heel goed dat als hij daar aan zou toegeven, dit op termijn het einde van de kerk zou betekenen.
Hoe belangrijk is de kerkgeschiedenis?
Johannes heeft aangegeven alleen bekend te zijn met de belijdenis van Nicea en dat hij de overige klassieke belijdenisgeschriften inhoudelijk niet kent. M.i.wreekt zich dat. Als je de geschiedenis niet kent en geen kennis neemt van wat de heiligen uit de kerk van alle eeuwen en tijden geleerd hebben uit de schriften, dan heb je de neiging om het wiel opnieuw te moeten gaan uitvinden. Aan dat gevaar is Johannes Spronk m.i. niet ontkomen. Als je, zoals Johannes doet, geen onderscheid maakt tussen de Tien Geboden en de ceremoniële wet, dan loop je vast.
Johannes verwijt mij Marcus 7: 8: “De geboden van God geeft u op, maar aan tradities van mensen houdt u vast”. Helaas moet ik deze bal terug kaatsen. De geboden van God, de Tien geboden, geven we niet op. Integendeel, de Tien geboden zijn door de radicale verdieping en toepassing van Jezus actueler dan ooit. Maar de ceremoniële wet geven we wel op. Vanaf Handelingen 15 behoort de verplichting om de ceremoniële wet van Mozes na te leven voor heiden christenen tot de tradities van mensen. En dan moet ik eerlijk stellen: Als Johannes mij wil verplichten de ceremoniële wet te onderhouden, dan houdt hij vast aan menselijke tradities. Dan doet hij juist wat hij wil vermijden.
Op 20 Oktober 2022 zullen we Handelingen 15 verder bespreken in onze Bijbelstudie club. Bij deze nodigen wij Johannes van harte uit om met ons hierover verder van gedachten te wisselen. Hartelijk welkom op 20 Oktober om 10 uur in de Lichtkring!.