
Liefde en Angst - Arie-jan Mulder - Een recensie
Mij is gevraagd het boek van Arie-Jan Mulder “Liefde & Angst” met als ondertitel “Een christelijke kijk op God en ons ego” te beoordelen. Het boek telt 26 hoofdstukken en leest heel gemakkelijk. Laten we maar meteen zeggen dat we dit een teleurstellend boek vinden. Waarom? Omdat het boek o.i. een on-Bijbels Godsbeeld en dus ook een on-Bijbels mensbeeld neerzet, met alle desastreuze gevolgen van dien. Deze boute stelling moet in het vervolg natuurlijk wel aangetoond worden en dat gaan we proberen. We kunnen daarbij niet alles langs gaan maar beperken ons tot het belangrijkste.
De auteur tekent in de eerste Hoofdstukken de gevolgen van de zondeval van de mens zoals die beschreven staan in de eerste hoofdstukken van Genesis. Nu zegt de auteur (1/22): “Maar net als Adam en Eva zijn wij vrije mensen, vrij om onze eigen keuzes te maken, zelfs als die tegen God ingaan”.
We denken dat de auteur met deze statement de desastreuze gevolgen van de zondeval ernstig onderschat. Het is waar, dat de mens voordat hij in zonde viel, vrij was in zijn keuze voor of tegen God. Maar toen hij eenmaal tegen God had gekozen was zijn totale bestaan, naar lichaam en ziel, verdorven. En de hele mensheid zou in die totale verdorvenheid gaan delen (Rom. 5:12)
En in die verdorven toestand kan de mens de juiste keuzes helemaal niet meer maken. Hij kan niet langer voor het goede kiezen, laat staan zichzelf verlossen. We zien de verschrikkelijke gevolgen van die zondeval breed uitgetekend door Paulus in Romeinen 1:18 tot 3:20. Zo zegt Paulus in Rom 3:12 “Allen hebben ze zich afgewend, heel de mensheid is verdorven. Er is geen mens die nog het goede doet, er is er zelfs niet één” om dan te concluderen in vers 19: “Maar uiteindelijk wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God” .
Om misverstanden te voorkomen moeten we wat Paulus hier zegt wel nuanceren. Dat doet Paulus zelf ook in dit betoog en wel in Rom.2:14-16. Daar gaat het over heidenen – zeg maar ongelovigen- die de wet van God naleven. Hier blijkt dat ook ongelovigen best heel veel goede dingen kunnen doen en ook doen. In de dogmatiek heet dat “algemene genade”. Maar daardoor kunnen ze zichzelf voor Gods aangezicht nog niet redden en voor zichzelf een weg van verlossing maken.
De auteur kent een zeer grote plaats toe aan de menselijke keuze vrijheid. Maar liefst 173x gebruikt hij de woorden “keus, keuze, kiezen”. In vrijwel ieder hoofdstuk wordt benadrukt dat we moeten kiezen. En als dan de mens verkeerd kiest dat doet hij dat uit angst. Dat woord “angst” wordt maar liefst 249x gebruikt in het boek. Mulder ziet “angst” als veruit het belangrijkste negatieve gevolg van de zondeval in het paradijs. Het lijkt erop dat bij Mulder heel het optreden van de gevallen mens door angst bepaald wordt.
Nu heeft handelen uit “angst” iets verzachtends in zich. Neem als voorbeeld Pilatus. Pilatus was totaal niet overtuigd dat Jezus schuldig was en wilde Hem vrij laten(Joh. 19:1-16).Maar toen het volk dreigde om Pilatus bij de keizer in opspraak te brengen, gaf hij toe, uit angst om zijn eigen positie te verliezen. En zo deed Pilatus eigenlijk iets dat hij niet wilde doen, maar de angst werd doorslaggevend en zo veroordeelde hij Jezus tegen wil en dank.
Zeker, angst speelt wel degelijk een rol na de zondeval. Adam en Eva kropen weg uit angst (Gen. 3:10). Maar de angst maakte al snel plaats voor een grote mond tegen God (Gen. 3:11-13). De gevolgen van de zondeval zitten dan ook veel dieper dan alleen maar angst. Het aan God gelijk willen zijn heeft ons gemaakt tot vijanden van God. Paulus gebruikt dat woord “vijand” in Rom 5:10 om ons bestaan buiten Christus aan te duiden.
Er is een woord dat er in dit boek bekaaid van af komt is het woord “genade”. Het word slechts 6x gebruikt in het boek. Maar niet in de zin van Gods reddende genade.
Efeze 2: 8-10 zegt n.l. "Door Zijn genade bent u immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan u zelf; het is een geschenk van God en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan er zich op laten voorstaan. Want Hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft mogelijk gemaakt ". HSV: “geschapen in Christus Jezus om goede werken te doen, die God van tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.
Hier blijkt dat het Gods genade is die het verschil maakt. Niet onze goede daden of keuzes. Als we de goede keuzes maken dan komt dat door de leiding van de Heilige Geest die in ons is komen wonen. En zelfs als de Heilige Geest in ons woont, dan nog is dat geen garantie dat we de juiste keuzes maken. De oude mens woont n.l. ook nog steeds in ons. Die oude mens zet ons zomaar op het verkeerde been. Dan kan het zo maar gebeuren dat we misleid worden. En dan denken we dat we door de Geest geleid worden en dus de juiste keuze gemaakt hebben, terwijl we in feite achter ons ego aanlopen.
Zelfs als je het goede wil doen, loop je zo maar tegen het kwade in jezelf op en maak je de verkeerde keuzes. Paulus herkent dit fenomeen in zijn eigen leven en schrijft over de worsteling die dit oplevert in Romeinen 7. Daarom is het belangrijk dat we onze keuzes voortdurend testen of ze Bijbels zijn. Daar hebben we de broederschap, de kerk, voor nodig om elkaar op dit punt te blijven bevragen en elkaar aan te scherpen. Alleen zo komen we verder, al zal het nooit volmaakt worden.
De auteur legt een o.i. on-Bijbels accent op de keuze mogelijkheid van de mens en doet dit ten koste van de genade. Maar betekent dit nu dat we helemaal geen keuze vrijheid meer hebben? Nee, dat ook weer niet. “Kiest nu heden wie u dienen zult” zei Jozua tegen het volk Israel (Joz. 24:15). Als God met Zijn genade, Zijn liefde, langs komt bij de mens, dan dwingt hij de mens niet tot wederliefde. Echte liefde dwingt nooit en kan ook niet dwingen anders zou liefde geen liefde meer zijn. Echte liefde en genade nodigen uit. Een mens kan er voor kiezen om die genade en liefde aan te nemen of af te wijzen (Hand. 28:24).
Wat dit laatste betreft zijn de Dordtse Leerregels zeer leerzaam en dan met name Hoofdstuk 3, de paragrafen 8 t/m 15. Als God met Zijn genade bij de mens langs komt en de mens wijst die genade af, dan zeggen de Leerregels in Hoofdstuk 3 paragraaf 9 hierover het volgende: “Dat velen die door de bediening van het Evangelie geroepen zijn, niet komen en niet bekeerd worden, is niet te wijten aan het Evangelie of aan Christus, Die hun door het Evangelie aangeboden is. Het ligt ook niet aan God, Die mensen door het Evangelie roept en aan hen die Hij roept zelfs verschillende gaven geeft. Nee, het is de schuld van degenen die geroepen worden zelf”.
Anderzijds maken de Leerregels het ook duidelijk dat een mens helemaal geen vrije wil (keuze) heeft om Gods genade al dan niet aan te nemen. We lezen in Hoofstuk 3 paragraaf 10: “Dat andere mensen die door de bediening van het Evangelie geroepen zijn, wel komen en bekeerd worden, moet men niet aan henzelf toeschrijven. Alsof zij zich door hun vrije wil zouden onderscheiden van anderen, aan wie een even grote genade geschonken is, voldoende om te geloven en bekeerd te worden. Dit is de hoogmoedige ketterij van Pelagius. Men moet dit alleen aan God toeschrijven. Zoals Hij de Zijnen van eeuwigheid in Christus heeft uitverkoren, zo roept Hij hen ook in de tijd krachtdadig en schenkt hun geloof en bekering”.
Concluderend mogen we stellen dat het zo is, dat de mens voor zijn behoud voor de volle 100% afhankelijk is van Gods genade, EN tegelijkertijd voor de volle 100% verantwoordelijk is en blijft wanneer de mens die genade afwijst. We moeten toegeven dat deze gedachte voor het menselijk verstand tegenstrijdig is. Maar toch wordt dit door de Bijbel geleerd. De Leerregels hebben er oog voor dat deze EN/EN gedachte moeilijk logisch op een lijn te brengen is en schrijft “De wijze waarop God deze wedergeboorte bewerkt, kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomen begrijpen”. Hierover is nog veel meer te zeggen en we verwijzen u naar de bewijsteksten die de Leerregels erbij geven.
Nu we gezien hebben dat de auteur een on-Bijbels en veel te positief mensbeeld neer zet, dan kan het niet anders dan dat hij ook een on-Bijbels beeld neerzet van de zonde. Laten we daar een voorbeeld van geven. Mulder schrijft in Hoofdstuk 13 pagina 7:
“Het is voor hem (Jezus) een gegeven dat wij dagelijks tekortschieten. Hij doet er niet moeilijk over, maar houdt er gewoon rekening mee. Als Jezus zelf zo nuchter is over de kloof tussen onze hoge doelen en onze dagelijkse werkelijkheid, laten wij er dan alsjeblieft zelf niet van in de stress schieten”. Toen ik dit las moest ik wel even mijn ogen uitwrijven. Gaan wij wel even bepalen waar Jezus al dan niet “moeilijk” over (mag) doen?. Eén ding is zeker volgens Mulder: Jezus vindt dat helemaal niet erg. O nee?
Lees maar eens wat Hij zegt in Matt. 12: 36 “Ik zeg u: van elk nutteloos woord dat mensen spreken , zullen ze op de dag van het oordeel rekenschap moeten afleggen”. Dan heeft Jezus het alleen nog maar over onze woorden en nog niet eens over onze daden. En als het dan over onze daden gaat zegt Jezus: “Indien uw hand of uw voet u tot zonde verleidt, hak hem af”! (Mat 18:8). Jezus heeft niet voor niets in het gebed dat Hij ons zelf geleerd heeft laten opnemen “Vergeef ons onze schulden”. Dat gebed blijft noodzakelijk. Voor onze (dagelijkse) zonden pleit Jezus voor ons boven in het hemelse heiligdom bij de Vader. Die continue pleitbezorging gaat door tot aan de jongste dag (zie Hebreeën 7:25 en Romeinen 8:34).
Hoezeer de auteur de macht van de zonde onderschat en de noodzaak om tot inkeer te komen daarmee ondermijnt blijkt heel pregnant in Hoofdstuk 16. We zoomen daar even op in.
In Hoofdstuk 16 met als titel “ De weggelopen zoon” – bij ons veelal bekend als de gelijkenis “van de verloren zoon” – geeft Mulder een merkwaardige draai aan deze gelijkenis. In Lukas 15:17 lezen we: “Toen kwam hij (d.i. de verloren zoon) tot zichzelf”. Traditioneel wordt dit zo opgevat dat dit het moment was waarop deze zoon tot bekering kwam en besloot om terug te keren naar het vaderhuis. Dat het om bekering gaat wordt duidelijk in vers 18 en 19 waar de zoon een schuldbelijdenis aflegt: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden, behandel mij als een van uw dagloners”. Daar is geen speld tussen te krijgen, zou je denken.
Maar toch geeft Mulder (pag. 15) er een heel andere draai aan en schrijft “We moeten goed opletten dat we dit niet lezen als een soort bekering. Er is helemaal geen sprake van bekering, er is bij de zoon in het geheel geen spijt om het verdriet van zijn vader of berouw om zijn schandalig gedrag. Hij komt niet tot God maar letterlijk ‘tot zichzelf’ zoals het er staat. Zijn probleem is niet de relatie met zijn vader, maar zijn lege maag. Hij wordt nog steeds gedreven door eigenbelang en niet door liefde. Hij is geen sikkepit veranderd”.
Verderop (pag. 22) lezen we:
“De vader is in afwachting van zijn komst en staat altijd voor hem klaar, ongeacht zijn gedrag” en (25) “Vader wuift al zijn smoesjes weg”
Bekering is hier volgens Mulder iets dat we verzinnen want schrijft hij (Pagina 26,27): “Wij zouden de inspanningen van de vader graag beloond willen zien in het gedrag van de zoon, in de vorm van een soort bekering”.
Verderop concludeert Mulder: “maar Jezus focust daar niet op. Hij laat dat open, alsof de liefde van God niet gericht is op een bepaald resultaat, maar gewoon naar alle mensen uitvloeit, ongeacht hun gedrag”. En: “Jezus laat in dit verhaal zien dat de goddelijke liefde alleen maar geeft zonder ook maar iets terug te verwachten”. (Pag. 27)
Heeft Mulder gelijk? We denken van niet. Ten eerste kan het “tot zichzelf komen” vanuit de grondtekst niet anders gelezen worden en niets anders betekenen dan komen tot zelfreflectie. En het resultaat van die zelfreflectie is bekering. God brengt je soms in een precaire situatie – in dit geval honger -om je zo ver te laten komen. Wat is daar mis mee?. God kan alle omstandigheden – hoe alledaags ook -in dit leven gebruiken om ons op andere gedachten te brengen.
Mulder gaat er nu van alles bij verzinnen om aan te tonen dat er helemaal geen sprake is van bekering bij de jongste zoon. Waar lezen we in de gelijkenis dat zijn plan om als dagloner voor zijn vader te gaan werken hem in staat stelt om weer zelfstandig in het dorp te kunnen wonen, als vrij man? Waar lezen we in de gelijkenis dat hij wil wegblijven van de boerderij om de confrontatie met zijn oudere broer uit de weg te gaan? Waar staat dat hij zich zal moeten wapenen tegen de haat en de vernedering die hem vanuit het dorp waar hij woont, tegemoet komt? Allemaal pure fantasie van Mulder.
Er ontbreekt hier een belangrijk woord. En dat woord is “genade”. Als je dat woord weg laat ga je zo’n hele gelijkenis misvormen en ga je een Vaderbeeld en dus ook een Godsbeeld neer zetten wat absoluut niet klopt. En dat doet Mulder.
Er bestaat in de Bijbel ook nog zo iets als Gods verkiezende genade (Rom. 9:15 ev.) Die genade is niet afhankelijk van het gedrag van de mens, integendeel. Die verkiezende genade is louter en alleen afhankelijk van Gods welbehagen en niet van onze keuzes of gedragingen. Romeinen 5:10 zegt zelfs dat we in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met Hem verzoend werden.
En zodra die verkiezende genade in het leven van een mens komt, gaat ook het gedrag veranderen. De nieuwe mens komt woning maken in de jongeling en zet hem aan tot actie. Allemaal het werk van die genade en niet van de juiste keuze van de mens!
En nu is het zo, dat in die liefde van de verkiezende genade de mentaliteitsverandering, “het tot zichzelf komen”, en de daarop volgende actie, het belijden van schuld, bij elkaar horen. Het is allemaal onderdeel van Gods liefde en hoort bij elkaar. In de dogmatiek heet dat, dat de rechtvaardiging en de heiligmaking in elkaars verlengde liggen.
Dus wat Mulder wil, kan helemaal niet. Als God met zijn verkiezende liefde naar je toekomt, en je bekeert je niet, dan blijft die liefde niet dezelfde. Ook al dwingt God je nergens toe, toch is Gods genade geen vrij blijvend aanbod, dat leert de Bijbel nergens, integendeel! De Vader kan hier in deze gelijkenis toch geen feest gaan organiseren als de verhouding met zijn zoon niet is verzoend? Dat zou van het evangelie een slappe hap maken.
De Vader organiseert hier een feest om de thuiskomst van de jongste zoon uitbundig te vieren. Het doet me denken aan Mattheus 22 waar Jezus ook een gelijkenis vertelt over een (bruilofts) feest. We lezen vanaf vers 11: “Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die geen bruiloftskleed droeg. En Hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aan hebt?”. De man wist niets te zeggen. Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind hem aan handen en voeten en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt”. Kennelijk hebben we hier te maken met een man die zich niet bekeerd had, zich niet had gereinigd, zich niet had gekleed met het kleed van de gerechtigheid van Christus en zo, onbekeerd aan het feest wilde deelnemen.
Conclusie: Gods liefde is niet “neutraal” zoals Mulder beweert. Als God met Zijn genade langs komt bij de mens en de mens weigert Zijn genade dan blijft God niet neutraal. Joh. 3:36 zegt: “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten”. Gods toorn is de keerzijde van Zijn gekwetste liefde. God blijft in Zijn liefde de verloren mens zoeken. Hij doet dit geheel onpartijdig. Het is onze taak dit goede nieuws verder te vertellen zodat nog veel meer mensen gered kunnen worden.
We gaan afronden. Heel veel dingen die Mulder ter sprake brengt hebben we niet besproken. Dan zou deze recensie veel te lang worden. Samenvattend zijn we van mening dat we dit boek als richting wijzer voor de verdieping van ons geloof niet kunnen aanbevelen.