Houdt God van alle kinderen of alleen van Zijn kinderen?
Houdt God van alle kinderen of alleen van Zijn kinderen?
Er is een bekend kinderliedje waarvan het eerste couplet de volgende tekst heeft:
Hoger dan de blauwe luchten
en de sterretjes van goud
woont de vader in de Hemel
die van alle kinderen houdt.
Nu gaat het om die laatste regel “die van alle kinderen houdt”. Deze regel was in het verleden onderwerp van een controverse. Sommigen vonden het woordje “alle” niet Bijbels. Men vond dat dit vervangen moest worden door de regel “Die van al Zijn kinderen houdt” God zou alleen van “Zijn” kinderen houden, van andere kinderen dus niet.
Nu moeten we eerst stellen dat o.i. deze hele kwestie een non-issue is. Om twee redenen. Ten eerste het gaat hier om een kinderliedje. Voor kinderen moet het begrijpelijk zijn en dan ga je niet allerlei dogmatische wijzigingen aanbrengen die kinderen niet begrijpen, ook al zouden die wijzigingen op zich terecht zijn. Ook op die manier wordt aan kindmomenten in de eredienst vorm gegeven. Om iets duidelijk te maken aan kinderen, moet je soms (te) kort door de bocht gaan. Dat is niet erg, eventuele nuances komen later wel bij het ouder worden.
Ten tweede. Als ik deze regel dan toch op dogmatische wijze wil benaderen- dan is het mogelijk om de regel “ die van alle kinderen houdt” ook op een andere manier te lezen. Het hangt er vanaf waar je het accent legt. Op “alle” of op “kinderen”. Als je het accent op “alle’ legt, dan bedoel je daarmee te zeggen: God houdt van alle kinderen, zonder enig onderscheid, of ze nu lief of stout zijn. Ik denk dat de makers van dit liedje dit zo bedoelen.
Leg je echter het accent op “kinderen” dan betekent dit dat God van alle mensen houdt die zich als kinderen gedragen. Kinderen die spontaan en vol bewondering opkijken naar hun Vader en waarmee ze voorbeeld vormen, ook voor volwassen. Op die manier zoals Jezus met de kinderen omging. Mat. 18: 3-5: “Ik verzeker jullie: als je niet verandert en word als een kind, dan zul je het koninkrijk van God niet binnengaan”. Ik denk echter dat de makers van dit lid dit niet in gedachte hadden.
In dit verband willen we veder reflecteren over de volgende vraag: kunnen we onze ongelovige naaste aanspreken door te zeggen: “Je bent een geliefd kind van God, door Hem geschapen”?. Nu is dat laatste zeker waar, alle leven komt voort uit God en is in deze zin door Hem geschapen(Hand 17:28). Als ik mijn ongelovige buurman zo zou mogen aanspreken met “Jij bent een geliefd kind van God”, dan mag ik alle mensen op ze manier aanspreken. Je zou dan bijv. ook Trump en Poetin op die manier mogen aanspreken als een geliefd kind van God. Je maakt immers geen onderscheid. Laten we eerst kijken wat de Bijbel daarover zegt.
De gelijkenis van de verloren zoon kan ons verder brengen (Luc. 15:11-32). De jongste zoon eist zijn deel van de erfenis op, loopt weg uit het Vaderhuis en gaat de erfenis verbrassen. De jongste zoon verbreekt de verbinding met zijn vader. Hij valt a.h.w. van het geloof af. Hij wordt een afvallige. Maar al verbreekt de zoon de verbinding met zijn vader, vader doet niets van zijn vaderschap af. Net zoals onze hemelse Vader nooit zal gaan beknibbelen op Zijn Vaderschap.
De liefde van de vader is onvoorwaardelijk. Hij wacht zijn zoon op en ontvangt hem met open armen. Er wordt snel een groot feest georganiseerd. De band tussen de vader en zijn zoon is onverbrekelijk. Ook toen hij afvallig was, bleef hij zijn geliefde zoon. Dat geldt trouwens ook voor de oudste zoon. Ook al bleef de oudste zoon binnenshuis, qua liefde en toewijding voor zijn vader, was hij ver van huis geraakt. Ook hem blijft de vader aanspreken als “Kind” (Luc. 15:31).
Ook in dit land zijn veel mensen die van hun geloof zijn afgevallen en die de band met hun hemelse Vader hebben verbroken. Mogen we deze mensen nu aanspreken met : “Jij bent een geliefd kind van God”? . Velen zeggen: ja dat mag. Toch is hiermee niet alles gezegd. Want toch moeten we enig onderscheid gaan maken.
Want in de gelijkenis is er sprake van een rechtsverhouding. De beide zonen staan in een rechtsverhouding tot hun vader en delen daardoor in de erfenis. Erfgenaam ben je alleen als je kind bent (Rom. 8:17). Die rechtsverhouding blijft altijd bestaan en is onverbrekelijk. Hij blijft altijd Vader, wat er ook gebeurt. Alle vergelijkingen gaan mank, maar laten we ons nu eens voorstellen dat de vader in deze gelijkenis een buurman heeft met een zoon die ook van huis is weggelopen en de erfenis aan het verbrassen is. Dan kan de vader meeleven met zijn buurman en voor hem en zijn zoon bidden. Maar hij staat de zoon van zijn buurman niet op te wachten want hij is niet zijn zoon.
In Johannes 1:11-13 lezen we: “Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen. Wie Hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God”. Niet iedereen is automatisch (een geliefd) kind van God, maar je krijgt dat voorrecht alleen als je Hem in geloof aanneemt. Vanuit dat oogpunt gezien zeg ik: nee, je kunt niet iedereen at random aanspreken met “Je bent een geliefd kind van God”.
Weet je, er wonen hier in Nederland nog best veel mensen die vroeger als kind gedoopt zijn, maar “er niets meer aan doen” en van het geloof zijn afgevallen. Toch zijn over die mensen bij de doop machtige beloften uitgesproken. Deze mensen staan daardoor in dezelfde rechtsverhouding tot God als de jongste zoon in de gelijkenis. Er is daardoor voor die mensen nog steeds sprake van een vader/kind verhouding en dat zal voor hen altijd zo blijven. We denken dat in dit gegeven een machtig aanknopingspunt ligt voor een goed gesprek hierover. Deze categorie mensen mogen we dus gerust aanspreken met: “je bent (nog steeds) een geliefd kind van God”.
Hoewel dit een zijsprongetje is willen we het volgende hierover nog kwijt. Het mooie is n.l. dat de jongste zoon (trouwens de oudste ook) erfgenaam is zonder dat die zoon daarom gevraagd heeft. Dankzij de vader krijgt hij de erfenis in de schoot geworpen. De zoon hoeft daar niets voor te doen. Hij is al erfgenaam op het moment dat hij ter wereld kwam. Daarin zien we een prachtige parallel met de kinderdoop. De genade (de erfenis) die de ouders ontvangen hebben, strekt zich uit over de kinderen(Hand. 2:39). Natuurlijk kunnen de kinderen de erfenis weigeren of die (ontijdig) opvragen en verbrassen en daardoor van het geloof afvallen.
Het probleem in Nederland is nu dat er steeds minder mensen komen die gedoopt zijn. Velen die als kind gedoopt zijn, zijn afgevallen van het geloof. Hun kinderen laten ze niet dopen. Die groep ongedoopten wordt steeds groter. De kennis van God neemt steeds verder af. De invloed van het christelijk geloof in de maatschappij en in de politiek ebt weg. In het vacuüm dat daardoor ontstaat kunnen allerlei duistere machten, zoals het rechts nationalisme en populisme, weer uit de fles komen en enorme schade aanrichten in de maatschappij en aan de rechtsstaat.
Tegelijkertijd biedt dit vacuüm, deze leegte, ook nieuwe kansen voor het evangelie. Niet meer gehinderd door de ballast van het “christelijke” verleden, waarin van alles mis ging, blijkt dat die leegte – een leven zonder God - niet te voldoen. Het lijkt erop dat er in de jonge generaties een nieuw verlangen ontstaat naar zingeving, naar vastheid, naar geborgenheid,naar authenticiteit. De Geest werkt door. Maar hoe bereiken we deze nieuwe generatie?
Misschien kan het volgende helpen. Laten we daarbij als uitgangspunt nemen dat de mens naar Gods beeld en gelijkenis is geschapen. De mens is goed geschapen, in “ware gerechtigheid en heiligheid” zoals de Catechismus zo mooi zegt.
Maar door de val van de mens ligt dit oorspronkelijke beeld aan gruzelementen. Maar dit beeld is niet volledig verwoest. In ieder mens zijn nog fragmenten over van het goede dat er eens was. In dat goede dat nog over is, vertoont ieder mens het beeld van God (Rom. 2:14,15). Soms is van dat goede weinig of niets zichtbaar, soms best veel. Zoveel zelfs dat wij er als christenen jaloers op zouden moeten worden. Tegelijkertijd moeten we zeggen dat, ongeacht hoeveel mensen nog lijken op dat oorspronkelijke beeld van God, geen enkel mens daarmee zichzelf kan redden voor het aangezicht van God (Rom. 3:19).
Als we nu in onze (ongelovige) medemens dat beeld van God waarnemen, kunnen we daar dan in ons gesprek op aansluiten? Bijv. “Ik hoor dat u al jarenlang mantelzorger bent voor uw zieke familielid” of “Ik zie dat u uzelf belangeloos inzet voor recht en gerechtigheid voor de allerarmsten” , weet u dat dit een prachtige gave is van God en dat Hij u nog oneindig veel meer te bieden heeft?”. Het is maar een idee.
Concluderend: We blijven weerstand voelen om iedereen at random aan te spreken met “je bent een geliefd kind van God”.
Wil je reageren? Scroll dan naar beneden.