Mag je God aanklagen?
In onze kerkelijke gemeente “De Lichtkring” wordt er door onze predikant Rob Vreugdenhil een prekenserie gehouden over “klagen”. Een prachtige prekenserie met hele mooie en diepe vergezichten, ook al gaat het over een thema wat niet zo heel vaak aan de orde komt in prekenseries. Heel goed dat dit nu wel gebeurt, persoonlijk put ik er veel kracht en troost uit. Stuk voor stuk zijn deze preken mooie pareltjes.
Afgelopen zondag ging het over Psalm 44, een echte klaagpsalm. Op enkele aspecten van deze preek wil ik nader ingaan. De psalmdichter zegt in vers 24 en 25: “Word wakker Heer, waarom slaapt u? Ontwaak! Verstoot ons niet voor eeuwig. Waarom verbergt u uw gelaat”. De vraag die o.a. in deze preek aan de orde kwam was, of het ons geoorloofd is om God zo aan te spreken en a.h.w. tot verantwoording te roepen. Het antwoord op deze vraag komt in het kort hier op neer: ja het mag, want de Bijbel gaat ons zelf hierin voor.
Toch, als u mij de vraag zou stellen: mag een mens op die manier tegen God klagen? Dan zou ik zeggen Nee en Ja. Laten we beginnen met Nee.
Ik sprak enige tijd geleden met een buurvrouw, een paar huizen verderop bij ons in de straat en toen ging het over geloven. Wat ze zei kwam ongeveer hierop neer: “Als God bestaat en ik moet voor hem verschijnen, dan heb ik nog wel een appeltje met hem te schillen”. Ze verwees daarbij naar al het lijden in deze wereld, alle oorlogen en (seksueel) geweld, de honger waaraan kinderen ten onder gaan, alle onrecht waar vele onschuldigen onder hebben te lijden en dan nog al het persoonlijk leed waaraan ook “goede” mensen niet ontkomen.
Allereerst moet natuurlijk gesteld worden dat “van een appeltje schillen met God” helemaal niets terecht komt als wij voor Zijn rechterstoel moeten verschijnen. Als de verhoogde Kurios aan Johannes op Patmos verschijnt, dan lezen we in Openb. 1:17: “Toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer”. En dan hebben we het hier over de geliefde apostel Johannes. Als God in Zijn hemelse glans, heerlijkheid en zuiverheid verschijnt, dan is het contrast met de zondige sterveling zo groot, dat deze onmiddellijk als dood ter aarde valt en niets meer uit kan brengen, laat staan hem ergens van beschuldigen. De mens weet dan onmiddellijk: ik zat helemaal fout met mijn beschuldigingen. (c.f.Jes. 6:5).
Nee, als iemand op deze manier – zoals ook mijn buurvrouw - bij God klaagt en de beschuldigende vinger opsteekt, dan vergeet zo iemand totaal wie hij of zij is en zo iemand heeft totaal geen oog voor de eigen verantwoordelijkheid die hij of zij draagt voor alle leed en ellende op aarde. Natuurlijk is hier nog veel meer over te zeggen en kunnen we daarmee totaal nog geen afdoende verklaring geven voor al het lijden in deze wereld, maar hier laten we het even bij.
Maar we zeggen ook: Ja, je mag wel degelijk op de manier van Psalm 44 klagen bij God. Waarom? Omdat Jezus dat mocht. En als Hij dat mag doen, dan mogen Zijn volgelingen het ook. Dan mogen wij het ook. We mogen dat doen omdat we in Hem zijn. Het is een gevleugelde uitdrukking bij Paulus, het “in” Christus zijn. Daardoor mogen wij delen in alle schatten en gaven die Hij verworven heeft. Hij was onschuldig en daarom had Hij alle recht om Zijn bittere klacht bij God de Vader uit te storten: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” (Mat. 27:46)
Vraag en antwoord 60 van de Heidelbergse Catechismus vind ik een hoogtepunt in ons belijden. De vraag wordt daar gesteld: “Hoe bent u rechtvaardig voor God?”. Dan staat daar dat God mij de “volkomen voldoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus” toerekent, “alsof ik nooit zonde had gehad of gedaan, ja alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had die Christus voor mij volbracht heeft”. Daarom, door Zijn onschuld mag ik zeggen: ik ben onschuldig en omdat ik onschuldig ben, mag ik klagen, ook op de wijze van Psalm 44.
Jezus zegt in Luc. 24:44 “dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over mij geschreven staat in vervulling moest gaan”. Je zou kunnen zeggen: de psalmen, ze gaan over Jezus en worden door Hem vervuld. Als je vanuit die invalshoek Psalm 44 opnieuw gaat lezen en je vervangt op bepaalde plaatsen het woord “ons” of “uw volk” in deze psalm door het woord “mij” van de Here Jezus, dan ga je m.i. meer en meer begrijpen dat deze Psalm daadwerkelijk over Jezus gaat.
We passen dit toe op een paar voorbeelden uit Psalm 44:
Vers 12: “U hebt mij als slachtvee uitgeleverd” - cf. “Het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1:29).
Vers 13: “U hebt mij van de hand gedaan, veel bracht de verkoop u niet op” – cf. “Zij betaalden hem dertig zilverstukken” (Mat. 26:15).
Vers 14 en 15: “U hebt mij het mikpunt van spot gemaakt, onze naburen smaden en honen mij, u hebt mij bij de volken belachelijk gemaakt, ze schudden meewarig het hoofd” -cf. “Spottend zeiden ze: “Gegroet, koning van de Joden en ze spuwden op Hem, pakten Hem de rietstok weer af en sloegen Hem tegen het hoofd” (Mat. 27:30,31). -cf. “De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem”(Mat. 27:39)
Vers 24 en 25: “Word wakker, Heer waarom slaapt U? Ontwaak! Verstoot mij niet voor eeuwig, waarom verbergt u Uw gelaat, waarom vergeet U onze ellende, onze nood?”. -Cf. “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten”(Mat. 27:46). Dit werd door Ds. Vreugendhil ook terecht geciteerd in de preek. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden te noemen uit Psalm 44 maar hier laten we het bij.
In dit verband moest ik ook denken aan de bittere klacht van Job. Ook Job was onschuldig. Job hield vol: “tot aan mijn dood houd ik mijn onschuld staande, ik blijf bij mijn rechtschapenheid tot het einde toe, over mijn leven heb ik mijzelf niets te verwijten” (Job 27:5,6). En Job 31:6: “Laat Hij mij op een eerlijke weegschaal wegen, dan zal Hij zien dat ik onschuldig ben”.
Job was onschuldig en daarom mocht hij klagen. Waarom? Omdat er midden in zijn bittere klacht iets opmerkelijks gebeurt. Job zegt ineens: “Maar ik, ik weet: mijn Verlosser (go-el) leeft!” . Een uitspraak van Job die zo belangrijk is, dat hij wenst dat deze vastgelegd zou worden in een inscriptie, met een ijzeren stift gegrift en met lood gevuld en voor altijd uitgehouwen in de rotsen! (Job 19:23). Job ontwaart van verre de contouren van de Verlosser. Lang nog niet zo duidelijk als wij Hem mogen zien, maar toch! En dat is m.i. de reden waarom Job zich terecht onschuldig kan verklaren.
En hoewel Job -geconfronteerd met de majesteit, de onmetelijke wijsheid en kracht van God in de schepping - schuld belijdt dat hij “zonder begrip” over God sprak, over “wonderen te groot om te bevatten” (Job 42:3) toch zegt God dat Job juist over Hem gesproken heeft (Job 42:7). Maar dat geldt niet voor drie van zijn vrienden, Elifaz, Bildad en Sofar. Die hebben niet juist over Hem gesproken. Om tot verzoening te komen moeten die drie vrienden een offer brengen en moet Job voor hen bidden.
Maar dat geldt niet voor de vierde vriend: Elihu. Die hoeft geen offer te brengen. Kennelijk had Elihu wel goed over God gesproken. Want ook Elihu ontwaart van verre de Verlosser, de pleitbezorger, wanneer hij zegt: “Maar als hij een pleitbezorger heeft, een die zijn voorspraak is, één uit duizenden, om van zijn onschuld te getuigen, en als God hem welgezind is en zegt: “Laat niet toe dat hij in de afgrond afdaalt, ik heb een losgeld voor hem gekregen” (Job 33:23,24).
Abraham, Mozes, Job, de psalmisten en de profeten, ze zagen de Verlosser van verre en trachten te achterhalen “wat die redding inhoudt toen ze profeteerden over de genade die ons ten deel zou vallen” (1 Pet. 1:10-12).
Abraham had er vertrouwen in: “de HEER al er in voorzien”(Gen 22:14). De Korachieten van Psalm 44 hadden er vertrouwen in om op deze wijze te mogen klagen. Ook al beseften ze zelf nog niet ten volle de reikwijdte van hun klacht. De Heilige Geest heeft hun klacht gesanctioneerd omdat hun klacht ten diepste een klacht "in" Christus is en daarom een plaats gegeven in het alomvattende verlossingswerk van Christus. Het is de reden dat wij hun klacht mogen overnemen.
Wilt u online reageren? Scroll dan naar beneden en plaats uw reactie in de box.
