Sometimes it feels like Bob Dylan says: "I practice a faith that's long been abandoned, ain't no altars on this long and lonesome road"

Translate this website

Visitors to this website today: 12Total number of visitors to this website: 671553
Welcome to the website of Kees de Graaf
Kees de Graaf keesdegraaf.com

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 6.

images6MZ4R6N5.jpg


We gaan nu een aantal aspecten bespreken uit het 6e Hoofdstuk van dit boek. Dit hoofdstuk heeft als titel meegekregen ‘Uitbreken’. Veel van wat er aan de orde komt in dit hoofdstuk is vanuit een andere optiek reeds aan de orde geweest in de voorgaande hoofdstukken. We ontkomen er dan ook niet aan om bepaalde zaken te herhalen. Dat kan dan wel wat korter. De gedachtenlijn die in voorgaande hoofdstukken aan de orde kwam, komt ook in dit hoofdstuk weer ter sprake. In hoofdzaak komt het hier op neer: de verantwoordelijkheid voor allerlei slechte daden begaan in het verleden wordt niet genomen. Er vindt geen herstel plaats van geschonden verhoudingen maar er wordt aangedrongen op verdringing van het slechte verleden. Recht en gerechtigheid hebben in deze denkwijze geen plaats, er wordt niets recht gezet. De oplossing wordt gezocht in de ‘god’ die je in jezelf bezit en niet van God, die buiten jezelf bestaat, en je verlost.
Tolle schrijft aan het begin van dit hoofdstuk het volgende: ‘Het begin van de bevrijding van het pijnlichaam ligt allereerst in het besef dat je een pijnlichaam hebt. Dan, belangrijker, in je vermogen tegenwoordig genoeg, alert genoeg, te blijven om het pijnlichaam in jezelf op te merken als een zware instroom van negatieve emoties wanneer het actief wordt. Als het herkend wordt, kan het zich niet meer voor jou uitgeven en door jou leven en zich vernieuwen. Je bewuste Tegenwoordigheid doorbreekt de identificatie met het pijnlichaam. Als je je er niet mee identificeert, kan het pijnlichaam geen macht meer uitoefenen over je denken en kan het zich dus niet meer voeden met je gedachten. Het pijnlichaam lost in de meeste gevallen niet onmiddellijk op, maar als je de verbinding ervan met je denken hebt doorgesneden, begint het pijnlichaam energie te verliezen. Je denken wordt niet meer verduisterd door emoties; je huidige waarneming wordt niet meer verwrongen door het verleden. De energie die gevangenzat in het pijnlichaam verandert dan haar trillingsfrequentie en wordt omgezet in Tegenwoordigheid. Op die manier wordt het pijnlichaam brandstof voor bewustzijn. Dat verklaart dat veel van de meest wijze en verlichte mannen en vrouwen op onze planeet ooit een zwaar pijnlichaam hadden’ . Allereerst dit: de opmerking van Tolle: ‘De energie die gevangenzat in het pijnlichaam verandert dan haar trillingsfrequentie en wordt omgezet in Tegenwoordigheid’ is een stelling die Tolle absoluut niet bewijzen kan. Wie heeft die verandering ooit op wetenschappelijke wijze vastgesteld? Is ‘Tegenwoordigheid’ een fenomeen dat je kan meten in het menselijk lichaam? Ons lijkt dit een poging van Tolle om zijn gedachtengoed een quasi wetenschappelijk tintje te geven.
Tolle propageert hier dus om de verbinding tussen je ‘pijnlichaam’ en je ‘denken’ door te snijden. Een vreemde en onmogelijke opdracht lijkt ons dat. Alsof het een knop is in je binnenste die je zo maar naar eigen believen kunt uitschakelen zodat je geen last meer hebt van je ‘pijnlichaam’. Van de weeromstuit kent Tolle in dit citaat ook nog een buitengewoon nuttige functie toe aan het ‘pijnlichaam’. Bij Tolle verandert het ‘pijnlichaam’ in een katalysator die energie aanlevert voor het nieuwe ‘bewustzijn’. Tolle verbindt hier een merkwaardige conclusie aan als hij schrijft: ‘Dat verklaart dat veel van de meest wijze en verlichte mannen en vrouwen op onze planeet ooit een zwaar pijnlichaam hadden’. Onder deze wijze en verlichte mensen rekent Tolle o.a. Boeddha en Jezus. Dat bleek al in het eerste hoofdstuk. Tolle had in Hoofdstuk 1 al geschreven dat volgens hem Boeddha en Jezus boodschappers waren van grote wijsheid tradities. Tolle schreef daar letterlijk: ‘De boodschappers – Boeddha, Jezus, en anderen, niet allemaal bekend – waren de eerste bloemen van de mensheid. Ze waren voorlopers, zeldzame en kostbare wezens’. We kunnen dan ook wel concluderen dat zowel Boeddha als Jezus volgens Tolle een zwaar pijnlichaam gehad hebben. Meteen moeten we maar stellen dat Jezus helemaal niet in dit rijtje met zware pijnlichamen past. Heeft Jezus dan niet veel in Zijn lichaam geleden? Jazeker wel. Niets menselijks was Hem vreemd. Hij was mens zoals wij. Jesaja 53 tekent Jezus als een Man van smarten. Jesaja 53: 3 en 4: ‘Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam’. Toch is er een groot verschil tussen het lijden van Jezus en het lijden van de mens in het algemeen en ook een groot verschil met dat wat Tolle het ‘pijnlichaam’ noemt. We lezen in Hebreeën 4:15 (BGT): ‘Jezus, onze hogepriester in de hemel, heeft veel moeten lijden, net als wij. Zelf heeft hij nooit iets verkeerds gedaan. Maar hij weet wel hoe moeilijk het is om geen verkeerde keuzes te maken’. Dat is het grote verschil met ieder ander mens. Jezus leed, maar zonder te zondigen. Dat kan van geen enkel ander mens op aarde gezegd worden, ook niet van Boeddha. Het ‘pijnlichaam’ echter dat Tolle beschrijft is veelal het gevolg van verkeerde woorden, gedachten en daden waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is, ook al ontkent Tolle die verantwoordelijkheid. Het ‘pijnlichaam’ is een gevolg van de bewust foute keuzes die wij als mensen maken. Jezus maakte echter geen foute, zondige keuzes.
Het volgende citaat van Tolle hebben we al eerder in hoofdstuk 2 besproken, dus kunnen we er hier wat korter over zijn. Het gaat om het volgende opmerkelijke citaat: ‘Veel gewelddaden worden bedreven door ‘gewone’ mensen die tijdelijk in maniakken veranderen. Overal op aarde hoor je de advocaten van de gedaagden zeggen: ‘Dit past helemaal niet bij het karakter van mijn cliënt’, en de gedaagde zegt: ‘Ik wist niet wat er over me kwam.’ Voor zover ik weet is het nog niet voorgekomen – maar daar kan snel verandering in komen – dat een advocaat tegen de rechter zei: ‘Dit is een geval van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het pijnlichaam van mijn cliënt was actief en hij wist niet wat hij deed. Hij dééd het ook niet. Zijn pijnlichaam heeft het gedaan’. Betekent dit dat mensen niet verantwoordelijk zijn voor wat ze doen als ze in de macht zijn van het pijnlichaam? Mijn antwoord is: hoe zou dat kunnen? Hoe kun je verantwoordelijk zijn als je onbewust bent, als je niet weet wat je doet? Toen ik dit citaat tot me door liet dringen moest ik denken aan het excuus dat de Duitsers gebruikten, na de Tweede Wereldoorlog, om de vele gruwelijke oorlogsmisdaden te vergoelijken: ‘Wir haben es nicht gewußt’. Tolle geeft die Duitsers feitelijk gelijk. Ze waren immers volgens Tolle in de macht van het pijnlichaam. Nero, Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, ze kunnen er volgens Tolle ook allemaal niets aan doen. Ze waren niet verantwoordelijk want ze waren volgens Tolle in ‘de macht van het pijnlichaam’. Toch is Tolle ook hier niet consequent in zijn denken want in hoofdstuk 2 had Tolle reeds geschreven: ‘Sommige ego’s weten wat ze willen en streven dat doel na met grimmige en meedogenloze vastberadenheid – Djengis Khan, Stalin, Hitler, om maar een paar uitschieters te noemen’. In dit citaat uit hoofdstuk 2 weten Djengis Khan, Stalin en Hitler volgens Tolle ineens wel wat ze willen. Anders gezegd: Djengis Khan, Stalin en Hitler plegen in hoofdstuk 2 hun gruweldaden willens en wetens en lijken daardoor impliciet door Tolle verantwoordelijk gehouden te worden voor hun misdaden tegen de menselijkheid. Hier echter, in dit hoofdstuk wordt de verantwoordelijkheid voor deze gruweldaden echter ontkend doordat Tolle zegt: ‘Hoe kun je verantwoordelijk zijn als je onbewust bent, als je niet weet wat je doet? ‘. Tolle moet die verantwoordelijkheid wel ontkennen want zijn hele theorie is gebaseerd op de scheiding tussen ‘bewust’ en ‘onbewust’ handelen. Hier blijkt maar weer eens dat de hele scheiding die Tolle aanbrengt tussen ‘onbewust’ en ‘bewust’ handelen, waardoor de mens dus feitelijk niet verantwoordelijk is voor zijn handelen, niet te handhaven is. Zijn hele theorie gaat dus ten koste van de menselijke verantwoordelijkheid en druist in tegen elke vorm van recht en gerechtigheid. Mocht de theorie van Tolle wereldwijd ingang vinden dan gaan we niet de goede kant op maar staan we o.i. aan de vooravond van een horror scenario. Toch is dit proces volgens Tolle onontkoombaar en staat de mensheid evolutionair gezien aan de vooravond van de wereldwijde acceptatie van zijn ideeën. Dat blijkt uit een citaat wat meteen volgt. Tolle schrijft: ‘Maar in het grotere verband der dingen is het de bedoeling dat mensen zich ontwikkelen tot bewuste wezens, en degenen die dat niet doen krijgen te maken met de consequenties van hun onbewustheid. Ze zijn niet afgestemd op de evolutionaire impuls van het heelal. En zelfs dat is alleen maar relatief waar. Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal en zelfs de menselijke onbewustheid en het lijden dat die veroorzaakt is een deel van die evolutie. Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken. Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Tolle zegt hier met zoveel woorden: ‘als je niet afgestemd bent op ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ ,dat wil o.i. eigenlijk zeggen: ‘als je het niet eens bent met mijn theorieën, dan moet je zelf de consequenties daarvan dragen’. Wat voor consequenties vragen we ons af? Tolle noemt hier zijn opvattingen ‘de evolutionaire impuls van het heelal’. Het is onmogelijk om onder het gelijk van Tolle vandaan te komen want schrijft hij: ‘Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal’. Dat heelal zegt volgens Tolle a.h.w.: ‘Tolle heeft gelijk en niets en niemand kan dat verhinderen, de theorieën van Tolle zijn een onomkeerbaar evolutionair proces’. Over ‘waarheidsclaims’ gesproken!.
Ook in dit citaat spreekt Tolle zich tegen. Dit blijkt wanneer hij zegt: ‘Vanuit een hoger perspectief gezien is het helemaal niet mogelijk niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal en zelfs de menselijke onbewustheid en het lijden dat die veroorzaakt is een deel van die evolutie. Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken. Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Enerzijds zegt Tolle dat het ‘helemaal niet mogelijk is niet afgestemd te zijn op de evolutie van het heelal’. De mens kan dus niet ontkomen aan dit evolutionaire proces en moet er in mee gaan of hij dat nu wil of niet. Anderzijds zegt Tolle: ‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken’. Nu schijnt de mens zijn eigen lot wel degelijk weer in handen te hebben. Want het evolutionaire proces van ontwaken treedt schijnbaar alleen in werking ‘‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen’. Je hebt je eigen lot dus in handen. De mens bepaalt dus zelf in hoeverre en tot hoelang hij het lijden kan en wil verdragen en kan dus volgens Tolle ‘nee’ zeggen tegen dit evolutionaire proces.
Wat nu voorts opvalt is dat Tolle twee dingen zegt over het lijden van de mens, wat hij noemt het ‘pijnlichaam’. Het eerste wat Tolle zegt is dat het lijden een onderdeel is van de evolutie. Lijden is daardoor onontkoombaar en het heeft dus geen zin je tegen het lijden te verzetten. Het tweede wat Tolle hier zegt is dat het lijden ook een zekere positieve werking heeft. Dat bedoelt Tolle o.i. te zeggen wanneer hij schrijft: ‘Het pijnlichaam heeft dus ook zijn noodzakelijke plaats in het grotere geheel’. Het lijkt erop dat het lijden hier bij Tolle een positief doel heeft. Het doel dat Tolle hierbij voor ogen heeft is om door lijden tot ‘ontwaken of ‘verlichting’ te komen. Hiervoor is het lijden in het grote geheel volgens Tolle zelfs ‘noodzakelijk’. Deze laatste opvatting van Tolle lijkt op de Bijbelse manier van spreken over het lijden. Het ‘lijkt ‘ erop zeggen we, maar toch is het geheel anders als je er goed naar kijkt. De zonde is door de val van de mens, waarvoor de mens zelf verantwoordelijk is, in de wereld gekomen. Het gevolg van de zondeval van de mens is lijden en de dood. Maar God liet het er niet bij zitten. In Zijn grote liefde zond Hij Zijn Zoon die ins onze plaats leed en stierf en opstond uit de dood. Daardoor krijgt nu iedereen die in Hem gelooft het leven. Maar daardoor is het lijden van de gelovigen in dit leven nog niet uitgeschakeld. Straks wel, in het eeuwige leven. Paulus spreekt over het lijden in Romeinen 8. Paulus schrijft eerst in vers 18: ‘ Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard’. Vervolgens in vers 22:’Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt’. Paulus concludeert in vers 28: ‘En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede’.
God laat het lijden toe in het leven van de gelovigen om de gelovigen te beproeven en de gelovigen daardoor sterker te maken. Het lijden komt uit Zijn hand. Daarom is het lijden altijd gedoseerd. Paulus kan dan ook over het lijden in 1 Kor. 10:13 zeggen: ‘U hebt geen beproevingen te doorstaan die niet voor mensen te dragen zijn. God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: hij geeft u mét de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan’. God laat voor de gelovigen het lijden en het kwaad meewerken ten goede. Het komt uit Zijn Vaderhand en het lijden is daardoor voor Zijn kinderen altijd goed gedoseerd en gecontroleerd. Bij Tolle is het lijden een onderdeel van de evolutie. Het lijden is daardoor grillig en onberekenbaar. Lijden is bij Tolle een evolutionair noodlot. Bovendien moet je bij Tolle de gevolgen van het lijden zelf maar zien op te lossen. Je moet bij Tolle krachten in jezelf aanboren om het kwaad van het pijnlichaam enigszins te kunnen neutraliseren. Maar die krachten heeft de mens helemaal niet in huis, ook al wil Tolle je laten geloven dat je die krachten wel hebt. De mens kan zichzelf niet aan zijn haren uit het moeras van het lijden trekken.
In het volgende gedeelte dat als titel ‘Tegenwoordigheid’ heeft meegekregen, ontpopt Tolle zich als een soort Hogepriester of verlosser die boze geesten bezweert en uitwerpt. Dat blijkt uit het verhaal van de vrouw in de dertig die een zwaar pijnlichaam heeft en zich tot Tolle wendt om hulp. Vooral deze zin uit het verhaal bleef bij mij haken: ‘Maar op een bepaald niveau moet ze hebben beseft dat de pijn ergens uit haarzelf kwam en dat ze zichzelf tot last was. Ze was rijp om te ontwaken en daarom was ze bij me gekomen’. Eerlijk gezegd is dat nogal een vreemde beweegreden bij de vrouw en dus ook in het denken van Tolle. De vrouw was kennelijk ‘rijp om te ontwaken’ vanwege twee redenen. De eerste reden was dat ze besefte ‘dat de pijn ergens uit haarzelf kwam’ en de tweede reden dat ‘ze zichzelf tot last was’. De vrouw had dus iets in ‘haarzelf’ om te kunnen ontwaken. De vraag is: wie gaf deze vrouw dit besef? Hoe kon de vrouw erachter komen dat de pijn uit ‘haarzelf’ komt terwijl ze toch met zo’n zwaar pijnlichaam in een totaal ‘onbewuste’ modus verkeert? De vrouw heeft volgens Tolle een ‘buitengewoon zwaar pijnlichaam’. Moet het pijnlichaam eerst een bepaalde ‘zwaarte’ hebben alvorens een ‘ontwaken’ tot de mogelijkheden behoort?. Dat lijkt ons van niet. Want Tolle heeft ons nu juist geleerd dat hoe zwaarder het pijnlichaam is, des te meer munitie krijgt het ego om negatieve emoties op te wekken en des te meer blijf je gevangen in je ‘onbewuste’ toestand. Tolle kan dan ook op geen enkele manier duidelijk maken hoe de mens zelf het proces kan besturen om te komen van een ‘onbewuste’ toestand naar een ‘bewuste’ of ‘Tegenwoordige’ toestand. De argumentatie die Tolle gebruikt is nogal tegenstrijdig. Want gezien vanuit het standpunt van Tolle, geldt dat hoe zwaarder het pijnlichaam is, des te meer verzet is er van het ego om te komen tot een ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ toestand. Strikt genomen heeft de vrouw vanuit zichzelf geen enkele kans om te ‘ontwaken’. Daarvoor is haar pijnlichaam te zwaar. Om te ontwaken heeft de vrouw o.i. dan ook hulp van buitenaf nodig. Vanuit christelijke visie kan alleen God die hulp van buitenaf geven. Alleen God kan de dode mens tot ‘bewust’ zijn, tot leven brengen. Maar daar wil Tolle nu juist niets van weten. Om te ontwaken moet je, volgens Tolle, jezelf afstemmen op wat hij noemt de ‘evolutionaire impuls van het heelal’. Tolle lijkt net te doen alsof ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ een persoon is, die vervolgens een impuls -een soort van opdracht - aan de mens geeft om te ontwaken. Maar zo’n persoon die de naam draagt ‘de evolutionaire impuls van het heelal’ bestaat alleen in de fantasie wereld van Tolle. Die kan dus ook geen impulsen of opdrachten aan de mens geven. Nu is het wel zo dat God de schepping laat evolueren. God is Almachtig. God openbaart de geheimen van Zijn schepping geleidelijk. Naarmate de tijd vordert in de richting van de jongste dag, ontdekt de mens, in een steeds sneller tempo, meer en meer van de geheimen van Gods schepping. Dit proces kan je evolutie noemen. Maar ook al laat God de mens op allerlei terreinen steeds meer ontdekken, God Zelf blijft de uiteindelijke Schepper, uit wie alles voortkomt. Maar God is dan ook een Persoon en wel een Drieenige Persoon. Evolutie lijkt aantoonbaar in organismen. Daar staat tegenover dat spirituele evolutie in de mens nog nooit wetenschappelijk is aangetoond. Simpelweg omdat er geen objectieve criteria aanwezig zijn om een spirituele evolutie in de mens aan te tonen. ‘Ontwaken’ door een ‘evolutionaire impuls van het heelal’ moeten we dan ook naar het rijk der fabelen verwijzen. Sinds de mens in zonde is gevallen in het paradijs is de mens er niet beter op geworden. Om geestelijk te ontwaken heeft de mens dan ook dringend een Verlosser nodig. Dat is altijd al zo geweest en dat zo zal ook zo blijven.
We zeiden zojuist dat Tolle zich in dit verhaal ontpopt als een soort Hogepriester of Verlosser. Dat blijkt uit het vervolg van dit verhaal wanneer we lezen: ‘Een paar minuten nadat mijn bezoeker vertrokken was, kwam een vriendin langs om iets af te geven. Zodra ze de kamer binnenkwam zei ze: ‘Wat is hier gebeurd? De energie voelt zwaar en dicht aan. Ik word er gewoon bijna misselijk van. Je kunt beter de ramen openzetten en wat wierook branden.’ Ik legde uit dat ik net een grote bevrijding bij iemand met een erg zwaar pijnlichaam had meegemaakt en dat wat ze voelde iets van de energie moest zijn die tijdens die sessie was vrijgekomen. Mijn vriendin wilde echter niet blijven luisteren. Ze wilde zo snel mogelijk weg’. In de evangeliën lezen we herhaaldelijk dat Jezus mensen van demonen bevrijdt (zie bijv. Marc. 1:23-26) en Tolle wil op subtiele wijze suggereren maken dat hij hetzelfde kan bewerkstelligen. In ieder geval had de ‘bevrijding’ niet plaats gevonden als Tolle niet had ingegrepen in het leven van de vrouw.
Tolle blijkt ook in staat om de demon van het pijnlichaam van de vrouw in anderen te laten overgaan. Dat blijkt als hij in het vervolg onder het kopje ‘De terugkeer van het pijnlichaam’ schrijft: ‘Ik ging aan een tafeltje zitten en bestelde wat. Het was niet druk. Aan een tafeltje vlakbij dat van mij zat een man van middelbare leeftijd in een rolstoel die net klaar was met eten. Hij keek me kort maar intens aan. Er gingen een paar minuten voorbij. Opeens werd hij rusteloos, opgewonden, en begon over zijn hele lichaam te beven. De ober kwam zijn tafel afruimen. De man begon ruzie met hem te maken. ‘Het eten smaakte niet goed. Het was vreselijk.’ ‘Waarom hebt u het dan opgegeten?’ vroeg de ober. En toen ging de man echt door het lint. Hij begon te schreeuwen en grove taal uit te slaan. Er kwamen smerige woorden uit zijn mond en een gewelddadige haat vulde de hele ruimte. Je kon voelen hoe de energie de cellen van je lichaam binnenkwam, op zoek naar een punt om zich aan te hechten. Nu schreeuwde hij ook naar de andere gasten, maar om een of andere reden negeerde hij mij volkomen in mijn intense Tegenwoordigheid. Ik vermoedde dat het universele menselijke pijnlichaam was teruggekomen om me te zeggen: ‘Je dacht dat je me verslagen had. Nou, kijk maar, ik ben er nog’. Dit verhaal van Tolle doet me sterk denken aan de demonen uitdrijving van Jezus zoals die beschreven staat in Marcus 1:1-20. Jezus drijft bij een bezeten man een demon uit en Jezus beveelt die demon om in een kudde varkens te varen. De kudde varkens stormt daarna een steile helling af en verdrinkt in het meer (Marc. 5:13). Tolle matigt zichzelf hier een zelfde soort kracht aan als Jezus wanneer Tolle aan het einde van het verhaal concludeert: ‘Toen alles achter de rug was, kwam de manager bij mijn tafel en vroeg, half voor de grap maar misschien intuïtief aanvoelend dat er een verband was: ‘Hebt u dit alles aangericht?’. Tolle wil hier duidelijk suggereren dat hij dit alles kan aanrichten en over bijzondere krachten beschikt. Het verhaal van Tolle heeft zoveel gelijkenis met de uitdrijving van de demon door Jezus in Marcus 5, dat wij sterk betwijfelen of dit verhaal van Tolle wel authentiek is. Eerlijk gezegd geloven we daar niets van. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, meet Tolle zich hier een messiaanse status van een soort van duivelbezweerder aan. die hem totaal niet toekomt en op geen enkele wijze bewezen kan worden.
Onder het kopje ‘Het pijnlichaam bij kinderen’ schrijft Tolle het volgende: ‘De ouders kunnen hulpeloos en vol onbegrip en ongelovig toekijken hoe hun engeltje in een paar seconden in een klein monster verandert. ‘Waar komt al dat ongelukkig-zijn vandaan?’ vragen ze zich af. Het is in meerdere of mindere mate het aandeel van het kind in het collectieve pijnlichaam van de mensheid, dat helemaal teruggaat tot het begin van het menselijke ego. Maar het kind kan ook al pijn hebben overgenomen van het pijnlichaam van zijn ouders, en dan zien de ouders in het kind een afspiegeling van wat er ook in henzelf zit’. In eerste instantie gaat het ons om de volgende zin uit dit citaat: ‘Het is in meerdere of mindere mate het aandeel van het kind in het collectieve pijnlichaam van de mensheid, dat helemaal teruggaat tot het begin van het menselijke ego’. Hier zegt Tolle iets over het pijnlichaam en het ego waar we al eerder over schreven en waar we het gedeeltelijk mee eens zijn, alleen is het verschijnsel en de gevolgen van de corruptie van de menselijk existentie veel ingrijpender dan Tolle hier wil suggereren. Er is iets verschrikkelijks mis met de mensheid, daar zijn we het over eens. Dat probleem gaat volgens Tolle terug tot het ‘begin van het menselijke ego’. Wat en wanneer er precies iets grondig is mis gegaan, daar spreekt Tolle zich niet over uit. Als de kwalijke werking van het menselijk ego volgens Tolle ooit een begin moet hebben gehad, dan moet er ook een tijd geweest zijn dat die kwalijke werking van het ego er niet was. En dat is ook zo. Toen was dus de gehele mens dus nog goed. Dus niet alleen zijn wat Tolle noemt zijn ‘ego’, maar ook zijn ‘onbewuste’ en ‘onbewuste’ toestand was toen goed. De mens is dus door God geheel goed geschapen. Eens was heel het hart en de ziel en het verstand van de mens goed en op God gericht. Maar toen de mens in opstand kwam tegen God en zonde viel, toen raakte de mens totaal van God vervreemd. Dus niet alleen zijn ego maar ook in zijn onbewuste en bewuste toestand. De corruptie was totaal. Het moet nog maar eens gezegd zijn.
Even later schrijft Tolle: ‘Een tijdje nadat het kind weer tot bedaren is gekomen, of misschien de volgende dag, kun je gaan praten over wat er gebeurd is. Maar vertel het kind niet over het pijnlichaam. Je kunt beter vragen stellen. Bijvoorbeeld: ‘Wat kwam er gisteren over je toen je niet wilde ophouden met schreeuwen? Hoe voelde dat? Vond je het fijn? Dat wat er over je kwam, heeft dat een naam? Nee? Als het een naam had, wat zou die naam dan zijn? Als je het zou kunnen zien, hoe zou het er dan uitzien? Kun je tekenen hoe het eruitziet? Wat gebeurde ermee toen het wegging? Ging het slapen? Denk je dat het terugkomt?’ Dit zijn maar wat voorstellen voor wat je kunt vragen. Al deze vragen zijn bedoeld om het waarnemende vermogen bij het kind, dat is de Tegenwoordigheid, op te wekken. Ze helpen het kind de identificatie met het pijnlichaam op te geven. Misschien wil je ook met je kind over je eigen pijnlichaam praten, in de woorden van je kind. De volgende keer dat je kind weer in de greep raakt van het pijnlichaam kun je zeggen: ‘Het is teruggekomen hè?’ Gebruik de woorden die het kind gebruikte toen jullie erover praatten. Richt de aandacht van het kind op hoe het aanvoelt. Je houding moet belangstellend en nieuwsgierig zijn en niet kritisch of veroordelend’. Zou u zich een discussie, zoals Tolle die hier aangeeft, met een 4 jarige peuter kunnen voorstellen? Denkt Tolle nu echt dat je bij deze peuter ‘Tegenwoordigheid’ kunt opwekken? Deze hele vraagstelling aan een kind vinden we, gezien vanuit een volwassen standpunt, heel infantiel. Je vraagt in zo’n geval aan een 4 jarige peuter niet: ‘Wat kwam er gisteren over je toen je niet wilde ophouden met schreeuwen? Hoe voelde dat? Vond je het fijn? Dat wat er over je kwam, heeft dat een naam? Nee? Als het een naam had, wat zou die naam dan zijn? Als je het zou kunnen zien, hoe zou het er dan uitzien? Kun je tekenen hoe het eruitziet? Wat gebeurde ermee toen het wegging? Ging het slapen? Denk je dat het terugkomt?’. Een peuter heeft lak aan zo’n aanpak en zal daar ook niets van begrijpen. De peuter zal bij een dergelijk infantiel gedrag van zijn ouders veel eerder aanleiding zien om de volgende keer nog harder te keer te gaan. Een peuter heeft duidelijke regels nodig over wel en niet mag en geen gezever zoals hier door Tolle aangegeven. Natuurlijk heeft een kind veel liefde nodig. Dus alles wat je doet voor een kind, doe je vanuit de liefde en met veel geduld, ook al moet je een kind vaak corrigeren. Fout gaat het pas echt als de liefde en het geduld ontbreken.
Onder het kopje ‘Ongelukkig-zijn’ zegt Tolle: ‘Niet alle ongelukkig-zijn komt voort uit het pijnlichaam. Een deel ervan is nieuw, ontstaan wanneer je niet afgestemd was op het huidige moment, wanneer je het Nu op een of andere manier niet erkende. Als je inziet dat het huidige moment er altijd al is en daarom onvermijdelijk is, kun je er compromisloos ‘ja’ tegen zeggen, en zo creëer je niet alleen geen nieuw ongelukkig gevoel, maar merk je ook dat je door het verdwijnen van je innerlijke verzet kracht krijgt van het Leven zelf. Het ongelukkige gevoel van het pijnlichaam staat altijd duidelijk niet in verhouding tot de kennelijke oorzaak ervan. Met andere woorden, het is een overdreven reactie’. Ook hier verdierlijkt Tolle de mens. Van een dier kunnen we in zekere zin zeggen dat het ‘Tegenwoordig’ is. Een dier denkt niet na over wat het in het verleden is overkomen; hoewel het zo is dat ook dieren getraumatiseerd kunnen worden als ze zijn mishandeld. Een dier handelt veelal instinctief en denkt niet rationeel na over de toekomst, alleen de behoeften van het ‘nu’ zijn bepalend voor het dier. Tolle wil in feite van een mens een dier maken. Tolle spoort je aan niet meer na te denken over traumatische ervaringen uit het verleden en ook niet bezig te zijn met de toekomst. Het verwerkingsproces van pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden wordt door Tolle door het medicijn ‘Tegenwoordigheid’ stop gezet. Als echter pijn uit het verleden niet verwerkt wordt, kan er ook geen sprake zijn van heling. We herhalen hier wat we al eerder schreven. Als foute handelingen uit her verleden verdrongen worden en niet worden opgebiecht kan er geen sprake zijn van vergeving en heling. Je zal maar slachtoffer zijn van een gewelddadige verkrachting en van Tolle te horen krijgen dat ‘Het ongelukkige gevoel van het pijnlichaam altijd duidelijk niet in verhouding staat tot de kennelijke oorzaak ervan. Met andere woorden, het is een overdreven reactie’. Je voelt je door zo’n uitspraak van Tolle niet serieus genomen in je lijden. Tolle realiseert zich niet dat, sinds de mens in zonde viel, het kwaad een macht geworden is in deze wereld die niet uit zichzelf weg gaat als je maar ‘Tegenwoordig’ bent. Het kwaad wijkt alleen maar als het bestreden wordt door het goede. Jezus Christus heeft dat kwaad bestreden en overwonnen. Nu is er vergeving en heling mogelijk voor iedereen die met zijn gebroken leven naar Jezus toegaat. Het kwaad negeren en verdringen door ‘Tegenwoordigheid’ kan je in het begin misschien tijdelijk een goed gevoel geven. Maar het is geen oplossing en het kwaad zal onherroepelijk terug slaan.
Onder het kopje ‘Het doorbreken van de identificatie met het pijnlichaam’ vertelt Tolle het verhaal over wat hij meegemaakt heeft met zijn buurvrouw Ethel. Tolle schrijft dan: ‘Wat er met haar was gebeurd was nog geen permanente verandering maar ze had een glimp opgevangen van wat er mogelijk is, een glimp van wat er al in haar zat. Bij zen heet zo’n glimp satori. Satori is een moment van Tegenwoordigheid, even uit de stem in je hoofd, de denkprocessen en hun afspiegeling als emotie in het lichaam stappen. Het is de opkomst van innerlijke ruimte waar daarvoor het lawaai van het denken en het rumoer van emoties was’. Opmerkelijk is dat Tolle van de vrouw zegt dat ze een glimp had opgevangen ‘van wat al in haar zat’. Iets wat de vrouw kennelijk dus al bezat. Iets dat kennelijk altijd al in die vrouw heeft gezeten maar wat nu tot ontwaken komt, al is het nog maar een glimp. ‘Tegenwoordig’ zijn is dus een eigenschap van jouzelf. Daar komt geen God aan te pas. Toch lijkt Tolle hier een beetje mee in zijn maag te zitten. In het negende hoofdstuk komt Tolle hier op terug en zegt Tolle: ‘Alleen het eerste ontwaken, de eerste glimp van bewustzijn zonder denken, vindt plaats door genade, zonder dat jij er iets voor doet’. En : ‘Het begin van het ontwakingsproces is een daad van genade. Je kunt het niet laten gebeuren, ook kun je jezelf er niet op voorbereiden of er studiepunten voor verzamelen’. Bij de bespreking van het negende hoofdstuk komen we hier nog uitgebreid op terug. Maar hier willen we wel al zeggen dat ‘genade’ veronderstelt dat er een Gever van genade is , anders is genade geen genade maar slechts blind toeval. Maar van die Gever, van die persoonlijk God die alle dingen regeert wil Tolle niets weten. Maar die genade om ‘Tegenwoordig’ te worden valt kennelijk niet iedereen te beurt. Want al eerder in dit hoofdstuk onder het kopje ‘Ongelukkig-zijn’ had Tolle reeds het volgende gesteld : ‘Voor sommige mensen die in de ban zijn van een zwaar pijnlichaam is het onmogelijk uit hun overtrokken interpretatie, hun zwaar emotionele ‘verhaal’ te stappen. Hoe meer negatieve emotie er in een verhaal zit, des te zwaarder en ondoordringbaarder wordt het. En daardoor wordt het verhaal niet als verhaal herkend maar aangezien voor de werkelijkheid. Als je helemaal gevangenzit in de beweging van het denken en de emotie die daarmee samengaat, is uitstappen niet mogelijk omdat je zelfs niet meer weet dat er een buiten is. Je bent gevangen in je eigen film of droom, in je eigen hel. Voor jou is het echt en is er geen andere werkelijkheid mogelijk. En voor jou is je reactie de enig mogelijke’. Kunt u het nog volgen? Ik niet meer want Tolle spreekt zichzelf hopeloos tegen. Hier schijnt Tolle te bedoelen dat als je pijnlichaam te zwaar is, dat je dan onmogelijk aan je pijnlichaam kunt ontsnappen. Eerder in dit hoofdstuk beweert hij echter weer het tegendeel want toen schreef hij over mensen met een zwaar pijnlichaam: ‘Als je de eindeloze cyclus van het lijden niet meer kunt verdragen, begin je te ontwaken ’.Als je dit citaat leest dan lijkt het alsof de mens wel degelijk zijn eigen lot in handen heeft, ook al heeft die mens een zwaar pijnlichaam. Tolle wil in dit citaat met zoveel woorden stellen dat als de mens dat pijnlichaam zat is en het pijnlichaam niet meer kan verdragen, dat die mens zijn eigen ontwaken in werking kan zetten. De mens kan volgens Tolle op eigen kracht wel en ook weer niet ontsnappen aan zijn pijnlichaam. Volgens Tolle kan de mens enerzijds dus niet ontsnappen en ontwaken wanneer zijn pijnlichaam te zwaar is, maar anderzijds ook weer wel wanneer hij dat zware pijnlichaam niet meer kan verdragen, om dan vervolgens in het negende hoofdstuk te stellen dat ‘Het begin van het ontwakingsproces een daad is van genade. Je kunt het niet laten gebeuren, ook kun je jezelf er niet op voorbereiden of er studiepunten voor verzamelen’ Hoe tegenstrijdig kan je zijn!
Onder het kopje ‘Triggers’ schrijft Tolle: ‘Er staat al een waarschuwing op pakjes sigaretten; misschien moet er net zo’n waarschuwing op bankbiljetten en bankafschriften komen: ‘Geld kan het pijnlichaam activeren en tot volkomen onbewustheid leiden’. Nu hoeft Tolle dat ons niet te vertellen want we lezen in de Bijbel al dat ‘geldzucht de wortel van alle kwaad is’(1 Tim. 6:10). Wat ons opvalt dat die waarschuwing van Tolle vooral aan anderen gericht lijkt te zijn. Niet zozeer aan zichzelf. Dat geeft ons toch te denken. Want toen hij zijn bekende boek ‘De kracht van het Nu’ voor het grootste deel had geschreven, kwam Tolle in geldnood. We lezen daarover in Hoofdstuk 9. Tolle schrijft daar: ‘Ik had nauwelijks inkomsten en leefde van mijn spaargeld, dat snel opraakte. Alles kwam prachtig op zijn pootjes terecht. Mijn geld was op vlak voordat ik bijna klaar was met schrijven. Ik kocht een lot in een loterij en won daar duizend dollar mee, waarvan ik nog een maand kon leven’. Tolle moet als ’bewust’ en ‘Tegenwoordig’ persoon toch weten dat loterijen een grote bron van geld en hebzucht zijn. Tolle moet toch ook weten dat jouw winst bij een loterij ten koste gaat van de inleg van vele anderen, die net als Tolle, van hun laatste centen een lot kopen. Tolle was met zijn duizend dollar gered, vele anderen hebben daardoor hun laatste cent uitgegeven en hadden daardoor helemaal niets meer te eten. Zichzelf uit de financiële problemen helpen ten koste van anderen zou je van een bewust levend persoon als Tolle niet verwachten. Tolle gelooft sterk dat we in de laatste fase van het evolutionaire bewustzijn zijn aangeland. Had het evolutionaire lot niet het lot van Tolle moeten bepalen als Tolle zo sterk in het evolutionaire lot gelooft en niet Tolle zelf? Als Tolle daarin gelooft is het nl. niet nodig om aan een loterij deel te nemen want wat gebeuren moet, gebeurt toch. Tenminste, als het waar zou zijn dat het evolutionaire lot alles bepaalt.
Verderop onder ‘Triggers’ schrijft Tolle: ‘Elke keer dat je tegenwoordig bent als het pijnlichaam de kop opsteekt verbrandt er als het ware een deel van zijn negatieve emotionele energie, die wordt omgezet in Tegenwoordigheid. De rest van het pijnlichaam trekt zich dan snel terug en wacht een betere gelegenheid af om weer op te spelen, dat wil zeggen, als je minder bewust bent. Een betere gelegenheid voor het pijnlichaam om toe te slaan kan zich voordoen als je Tegenwoordigheid verliest, bijvoorbeeld als je gedronken hebt of als je naar een geweldfilm kijkt. De geringste negatieve emotie, zoals irritatie of ongerustheid, kan ook dienen als een poort waardoor het pijnlichaam kan terugkeren. Het pijnlichaam heeft je onbewustheid nodig. Het kan het licht van Tegenwoordigheid niet verdragen’. Soms krijg je een aanbod dat te mooi is om echt waar te zijn. En dan is het ook niet waar. Je wordt beet genomen. Dat gevoel krijgen we wanneer Tolle stelt dat: ‘Elke keer dat je tegenwoordig bent als het pijnlichaam de kop opsteekt verbrandt er als het ware een deel van zijn negatieve emotionele energie, die wordt omgezet in Tegenwoordigheid’. Dat klinkt heel simpel en aannemelijk. Een zeer Tegenwoordig persoon als Tolle moet dan helemaal geen negatieve energie meer hebben. Tolle moet dan ook een perfect mens zijn want de voorraad negatieve energie die Tolle heeft moet toch een keer opgebrand raken als je voortdurend Tegenwoordig bent. Als alle negatieve energie is opgebrand bereik je als mens een perfecte status. Er komt in die status ook geen negatieve energie meer bij want je bent voortdurend Tegenwoordig. In zo’n status wordt je een robotachtige figuur. Alle emoties, de pijn, het verdriet, ze worden niet serieus genomen. Pijn wordt niet meer gedeeld maar weg gemasseerd door het containerbegrip ‘Tegenwoordigheid’. God heeft van de mens nooit zo’n robot willen maken als Tolle hier propageert. De mens had in het paradijs een echte keuze. Kiezen voor God of de duivel. Helaas koos de mens tegen God en voor de duivel. Daarmee sneed hij zich ‘bewust’ van God af. De ‘tegenwoordigheid’ van ieder mens is daardoor een even onbetrouwbaar kompas geworden als de ‘onbewuste’ toestand van de mens. In die malaise deelt ieder mens, ook Tolle. Er is alleen redding mogelijk indien God zelf ingrijpt en een weg van verlossing creëert door Jezus, waardoor het kompas van de mens weer op God en het goede gericht wordt, ook al zal dat in dit leven geen volmaakt kompas zijn.
Onder het kopje ‘Het pijnlichaam als bewustmaker’ gaat Tolle nog even door over het onderwerp ‘kiezen’ . Hij schrijft dan: ‘Maar door de ongekende instroom van bewustzijn die we nu op de planeet meemaken hoeven veel mensen niet meer door de diepe dalen van acuut lijden te gaan om de identificatie met het pijnlichaam op te geven. Telkens wanneer ze merken dat ze teruggegleden zijn in een disfunctionele toestand, kunnen ze ervoor kiezen uit de identificatie met het denken en emoties te stappen en de toestand van Tegenwoordigheid te betreden. Ze geven hun verzet op, worden stil en alert, één met wat is, binnen en buiten. De volgende stap in de evolutie van de mens is niet onontkoombaar, want voor het eerst in de geschiedenis van onze planeet kan het een bewuste keuze zijn. Wie maakt die keuze? Jij. En wie ben jij? Bewustzijn dat zich bewust is geworden van zichzelf’. Ook hier stelt Tolle het allemaal heel simpel voor. Je hebt een eenvoudige keuze. Die keuze heb je volgens Tolle in eigen hand. Je vraagt je verbijsterd af: als die keuze dan zo simpel is en niets kost, waarom maken alle mensen dan die goede keuze niet? Een keuze waarbij volgens Tolle een einde komt aan de ‘diepe dalen van acuut lijden’. Wie wil dat nu niet: nooit meer lijden nooit meer pijn? Toch gebeurt dat niet. Waarom niet? Omdat de mens uit zichzelf helemaal niet in staat is om die goede keuze te maken. De mens zit gevangen in een eindeloze cyclus van pijn en geweld die hij zichzelf aandoet en zijn medemens. Om daarvan af te komen heeft de mens geloof in en overgave aan God nodig. Maar dat is echt het laatste wat de trotse mijnheer ‘Tegenwoordigheid’ wil. Nee hoor, mijnheer Tegenwoordigheid denkt het zelf te kunnen oplossen. Mijnheer Tegenwoordigheid denkt zelf God te zijn en aan God gelijk te zijn. Maar mijnheer Tegenwoordigheid zal nooit willen toegeven dat hij door die pretentie in een steeds dieper moeras zinkt.
Verderop onder ‘Je bevrijden van het pijnlichaam’ bevestigt Tolle nog eens een keer hoe gemakkelijk het allemaal is om het probleem van het kwaad in jezelf en in deze wereld op te lossen. Tolle schrijft dan: ‘Een belangrijker vraag om jezelf te stellen is dus: hoe lang duurt het om me te bevrijden van de identificatie met het pijnlichaam? En het antwoord op die vraag is: het kost helemaal geen tijd. Als het pijnlichaam actief is, moet je weten dat wat je voelt het pijnlichaam in je is. Dat weten is alles wat je hoeft te doen om de identificatie ermee te doorbreken. En als de identificatie ermee ophoudt, begint het omzettingsproces. Het weten voorkomt dat oude emoties opstijgen naar je hoofd en niet alleen de interne dialoog gaat beheersen maar ook je daden en je omgang met andere mensen. Dat betekent dat het pijnlichaam je niet meer kan gebruiken en zich niet meer door jou kan vernieuwen. De oude emotie leeft dan nog een tijdje in je door en steekt periodiek de kop op. Het kan je er af en toe nog in laten lopen zodat je je er toch weer mee identificeert en zo het weten verduistert, maar dat duurt dan nooit lang meer. Dat je de oude emotie niet meer in situaties projecteert betekent dat je haar direct in jezelf onder ogen ziet. Dat is misschien niet prettig, maar je gaat er niet dood van. Je Tegenwoordigheid kan het gemakkelijk in bedwang houden. De emotie is niet wie je bent’. Je hoeft dus volgens Tolle alleen maar te ‘weten’ en klaar is Kees. Het kost geen enkele moeite en nauwelijks tijd. Af ten toe krijg je nog wel eens te maken met een lichte terugval maar daar kan mijnheer Tegenwoordigheid gemakkelijk mee afrekenen, totdat, zoals we boven al schreven, alle negatieve energie van het pijnlichaam is opgebrand en je de zalige staat van de goddelijke volmaaktheid bereikt. Gelooft u het zelf? Tolle wel, want even verderop concludeert hij: ‘Je ware aard, die één is met de natuur van God, komt naar boven’. Leest u het goed? Jouw aard is ‘één met de natuur van God’ dat kan niet anders betekenen dat jijzelf aan God gelijk bent. Wat een pretentie!. En zelfs deze pretentie kan verwarring teweeg brengen bij de lezer. Je zou hier zo maar weer gaan denken dat Tolle aan een persoonlijk God gelooft, ook al maakt hij de mens aan God gelijk. Maar – we hebben het al veel vaker gezegd maar het moet weer worden herhaald – daar gelooft Tolle helemaal niet in. God is bij hem hoogstens een evolutionaire impuls, een onbekend en onpersoonlijk energieveld, maar zeker geen almachtige God en Vader die een relatie van liefde met de mens wil aangaan door Zijn Zoon Jezus Christus. Die God bestaat volgens Tolle gewoon niet, ook al noemt Tolle de naam van Jezus nog zo vaak. Want met weer een citaat van Jezus sluit hij dit hoofdstuk af. Tolle schrijft dan: ‘Jezus wijst daarop wanneer hij zegt: ‘Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is’. Het woord ‘volmaakt’ is een onjuiste vertaling van het oorspronkelijke Griekse woord dat ‘heel’ betekent. Dat wil zeggen, je hoeft niet heel te worden, je moet zijn wat je al bent – met of zonder het pijnlichaam’. Dit citaat van Jezus vinden we in Mat. 5:48. Ook hier misbruikt Tolle een citaat van Jezus om zijn eigen theorie te ondersteunen. Maar het klopt niet. Het Griekse woord ‘teleios’ dat hier met ‘volmaakt ‘ wordt vertaald verwijst naar het Griekse woord ‘telos’ dat ‘doel’ betekent. Een ‘volmaakt’ leven is dus een ‘doelgericht’ leven. De opdracht van Jezus luidt: ‘Leef ‘doelgericht’ zoals God ook altijd doelgericht is. ‘Heelheid’ is daarbij een aspect van het doelgerichte leven. In je streven moet je een persoon van één stuk zijn, bewust op God gericht. Het gaat in dit citaat dus helemaal niet om iets wat je bent maar over iets waarna je op weg bent. En het gaat helemaal al niet om ‘perfectionisme’.

 

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 5.

images6MZ4R6N5.jpg

In deze aflevering gaan we ons bezig houden met enkele passages uit het vijfde Hoofdstuk van het boek van Eckhart Tolle: ‘Een nieuwe Aarde’. Dit hoofdstuk heeft als titel meegekregen: ‘Het pijnlichaam’. Aan het begin van onze bespreking willen we het nog een keer duidelijk stellen dat de opvattingen van Tolle niets te maken hebben met de essentie van het christelijk geloof, ook al noemt Tolle de naam Jezus nog zo vaak. Sterker nog, de ideeën van Tolle trekken je van Jezus af. Als je de ideeën van Tolle in praktijk brengt, verval je tot een soort van zelfverering en dat staat heel ver af van Jezus. De opvattingen van Tolle lijken nog het meest op die van de Zen Boeddhisten. Eén van de bekendste zenboeddhisten is de Vietnamese monnik Thich Nhat Hanh. Hij wordt gezien als een van de meest invloedrijke spirituele personen binnen deze beweging. Wat zegt hij over ‘Zen’? Hij verklaart zen door te vragen: ‘Hoe kun je leven als alleen je lichaam hier verkeert en je geest in het verleden of de toekomst dwaalt?’. Het antwoord van Thich Nhat Hanh is: ‘ Je leeft niet echt. Je bent niet bereikbaar voor jezelf, maar ook niet voor de mensen om je heen.” Hij gaat verder door te zeggen: “Keer terug naar jezelf, in het hier en nu. Leef volledig in het nu en je ware aanwezigheid zal hiervan profiteren’. Dit lijkt sprekend op wat Tolle propageert, ook in dit boek.
Als we nu verder gaan lezen in dit hoofdstuk dan moeten we toegeven dat wat Tolle schrijft over de kwalijke symptomen van het pijnlichaam zeer accuraat is. Waar we het echter niet mee eens zijn is dat Tolle alle ellende die het pijnlichaam veroorzaakt beperkt tot het pijnlichaam zelf, het ego. Het echte ‘Zijn’ van de mens, het ‘Ik Ben’ deelt bij Tolle niet in de misère. Integendeel, het ‘Zijn’ is juist goed en goddelijk. Dit is een rampzalige beslissing van Tolle, met rampzalige gevolgen voor tijd en eeuwigheid. De grote boosdoener bij Tolle is het ‘denken’ en de emoties die het denken oproept. Daar gaat hij in dit hoofdstuk nader op in. De emoties die het denken opwekt zijn bij Tolle de brandstof waarmee het ego zich voedt. Op zich is die opvatting van Tolle vreemd als je bedenkt dat het verstand, het denken, de hoofdcomponenten van de menselijke intelligentie, de schoonste gave is de God de mens ooit heeft gegeven. Daarmee onderscheidt de mens zich fundamenteel van de dieren en de mens is daarmee een geheel uniek schepsel. Tolle denkt daar totaal anders over wanneer hij schrijft: ‘Duizenden jaren lang is de mensheid steeds meer bezeten geraakt door het verstand en zagen de mensen de bezit nemende entiteit niet als ‘niet-zelf’. Door een totale identificatie met het verstand ontstond er een onwaar zelfbesef – het ego’. Tolle laat zich niet uit over de oorzaak van die ‘bezetenheid’ die het verstand veroorzaakte. De Bijbel des te meer. Die ‘bezetenheid’ waar Tolle het over heeft, is geen proces dat zich gedurende duizenden jaren steeds meer ontwikkelde maar is het gevolg van de fundamenteel verkeerde keuze die de mens eens deed toen hij in het paradijs zich tegen God keerde. De mens wilde aan God gelijk worden en koos toen tegen God. Daarmee corrumpeerde en perverteerde de mens zijn gehele existentie. Niet alleen werd zijn lichaam sterfelijk maar ook zijn ziel, zijn verstand, en ook wat Tolle noemt het ‘Zijn’ van de mens werd totaal gecorrumpeerd en geperverteerd. De mens viel toen in zonde en met de gevolgen van die zonde hebben we nog steeds te maken. Die zonde is de bron van alle ellende. Geen mens kan zichzelf uit eigen kracht zich uit dat moeras omhoog werken. Tolle zegt: ‘Door een totale identificatie met het verstand ontstond er een onwaar zelfbesef – het ego’. Tolle wil daarmee zeggen dat het verstand a.h.w. de mens bedriegt. Het verstand geeft volgens de Tolle de mens ‘een onwaar zelfbesef’. Het verstand liegt a.h.w. tegen de mens en zegt tegen hem ‘je ego, dat ben jijzelf’. Maar dat is volgens Tolle een leugen. De consequenties van deze opvatting van Tolle hebben we al in voorgaande hoofdstukken besproken, dus kunnen we er hier kort over zijn. Als het menselijk ego – dus ook wat Tolle in dit hoofdstuk het ‘pijnlichaam’ noemt – eigenlijk niet bij het echte mens zijn behoort, dan is die mens – dat pijnlichaam- ook niet verantwoordelijk voor zijn slechte daden.
Onder het kopje ‘Emoties en het ego’ schrijft Tolle: ‘Zelfs de reguliere geneeskunde, ook al weet ze nog maar erg weinig over hoe het ego functioneert, begint het verband tussen negatieve emotionele toestanden en lichamelijke ziekten te zien. Een emotie die het lichaam schade berokkent infecteert ook de mensen met wie je in contact komt en indirect, door een kettingreactie, talloze mensen die je nooit ontmoet hebt. Er is een algemene aanduiding voor alle negatieve emoties: ongelukkig-zijn. Hebben positieve emoties dan het omgekeerde effect op het stoffelijke lichaam? Versterken ze het immuunsysteem, sterken en helen ze het lichaam? Dat doen ze zeker, maar we moeten wel onderscheid maken tussen positieve emoties die door het ego worden opgewekt en diepere emoties die voortkomen vanuit je natuurlijke toestand van verbondenheid met Zijn. Door het ego opgewekte positieve emoties hebben hun tegendeel al in zich en kunnen daar gemakkelijk in veranderen. Hier volgen wat voorbeelden. Wat het ego liefde noemt is bezitsdrang en een verslavend zich vastklampen dat in een seconde in haat kan veranderen. Uitzien naar een verwachte gebeurtenis, eigenlijk de overwaardering van de toekomst door het ego, verandert gemakkelijk in het tegendeel – je in de steek gelaten of teleurgesteld voelen – wanneer de gebeurtenis voorbij is en niet beantwoord heeft aan de verwachtingen van het ego. Door lof en erkenning voel je je de ene dag gelukkig, kritiek of genegeerd worden maken je de volgende dag terneergeslagen en ongelukkig. Het plezier van een wild feest verandert de volgende ochtend in grauwheid en een kater. Er is geen goed zonder slecht en geen hoogtepunt zonder een dieptepunt. Door het ego opgewekte emoties worden afgeleid van de identificatie van het verstand met externe factoren, die natuurlijk instabiel zijn en elk moment kunnen veranderen. De diepere emoties zijn eigenlijk helemaal geen emoties maar Zijnstoestanden. Zijnstoestanden kunnen verduisterd worden maar hebben geen tegengestelde. Ze komen voort vanuit jou als de liefde, vreugde en vrede die aspecten zijn van je ware natuur’. De stelling van Tolle dat negatieve emoties slecht zijn voor het lichaam lijkt ons plausibel. Maar dit moet niet overdreven worden. Er zijn heel wat mensen die heel veel emotionele en lichamelijke ellende hebben meegemaakt en waarvan je zou verwachten dat ze er totaal door geknakt zouden zijn en jong zouden sterven. Toch zijn ze overeind gebleven en hebben alle moeilijkheden weten te overwinnen en zijn gezond gebleven en op hoge leeftijd overleden. En hun veerkracht kwam heus niet voort – zoals Tolle wil suggereren - uit het feit dat hun ‘emoties’ uit hun ‘Zijn’ toestand zijn ontsproten en aan hen daardoor een bepaalde vorm van immuniteit voor allerlei ziekten zouden verlenen. De lichamelijke en psychische kracht van een mens is namelijk genetisch bepaald. Het is onze Schepper die ons de genen toebedeelt en die genen bepalen hoe sterk we zijn, zowel psychisch als lichamelijk, en hoe lang we kunnen leven. Deze genetische bepaling ontslaat ons echter niet van onze verantwoordelijkheid om op een goede en verantwoorde wijze met ons lichaam en onze geest om te gaan.
Wat ons nu in bovenvermeld citaat opvalt is, dat het Tolle weinig moeite kost om voorbeelden te noemen van positieve emoties die door het ego worden opgewekt. Volgens Tolle heeft elke positieve emotie die het ego opwekt zijn (donkere) keerzijde want zegt Tolle: ‘Er is geen goed zonder slecht en geen hoogtepunt zonder dieptepunt’. In Tolle’s visie bestaat elke positieve emotie van het ego bij de gratie van een negatieve emotie en andersom. En als Tolle dan voorbeelden zou moeten geven van positieve emoties die uit ‘Zijnstoestanden’ voortkomen, dan is hij daartoe niet in staat. Dan maakt hij een draai en zegt: ‘De diepere emoties zijn eigenlijk helemaal geen emoties maar Zijnstoestanden’. Feitelijk komt dit bij Tolle erop neer dat de ‘Zijnstoestand’ geen emoties kent. Het lijkt erop dat alles in de ‘Zijnstoestand’ statisch, of beter gezegd apathisch, is geworden bij Tolle. Iets wat statisch is roept ook geen emoties op. Toch zegt Tolle over ‘Zijnstoestanden’ het volgende: ’Ze(de ‘Zijnstoestanden’) komen voort vanuit jou als de liefde, vreugde en vrede die aspecten zijn van je ware natuur’. Liefde is hier bij Tolle dus geen emotie. Maar hoe kan liefde ooit liefde zijn als liefde niet emotioneel maar statisch is? Liefde vraagt toch altijd om wederliefde en roept daarbij juist emoties op en daarom is liefde bij uitstek emotioneel en niet statisch. Liefde drijft op interactie en die interactie maakt liefde emotioneel. Bovendien, iemand die vanuit zijn ‘Zijnstoestand’ blij is, zou dan volgens Tolle altijd blij moeten blijven want zegt Tolle: ‘Zijnstoestanden hebben geen tegengestelde’. Je vraagt je dan af hoe het bij Tolle in de ‘Zijnstoestand’ met kwaadheid en verdriet zit?. Hoe stelt Tolle zich dat voor? Als iemand vanuit zijn ‘Zijnstoestand’ kwaad is, blijft hij dan kwaad vanwege het feit dat in de visie van Tolle ‘Zijnstoestanden’ geen tegengestelde kennen? Ik denk dat Tolle geen andere conclusie trekt dan dat emoties als liefde maar ook emoties als boosheid en verdriet in de ‘Zijnstoestand’ geen plaats hebben maar dat deze emoties alleen een plaats krijgen in het ego – het pijnlichaam. Nu schijnt Tolle zich ervan bewust dat er hier iets niet klopt want hij keert enigszins op zijn schreden terug wanneer hij schrijft: ‘Zijnstoestanden kunnen verduisterd worden maar hebben geen tegengestelde’. Weer vragen we: hoe moeten we ons deze ‘verduistering’ dan voorstellen? Als de zon ‘verduisterd’ wordt dan verandert die ‘verduistering’ niets aan de zon. De zon blijft ook tijdens de verduistering gewoon dezelfde en blijft stralen, alleen wij, vanuit onze positie op aarde, ervaren het gebrek aan zonlicht op dat moment als ‘verduistering’. Strikt genomen kan een ‘Zijnstoestand’ dus helemaal niet ‘verduisterd’ worden. De grondfout die Tolle voortdurend maakt, maakt hij ook hier weer. Tolle kent aan de mens ‘Zijnstoestanden’ toe die aan de gevallen mens helemaal niet toekomen maar die alleen aan God toebehoren. Het citaat: ‘Zijnstoestanden kunnen verduisterd worden maar hebben geen tegengestelde. Ze komen voort vanuit jou als de liefde, vreugde en vrede die aspecten zijn van je ware natuur’ mag je op deze manier helemaal niet toepassen op een sterfelijk mens. Als je dat wel doet, zoals Tolle, dan is dat pure arrogantie en hoogmoed tegenover God en bovendien een geheel onrealistisch mensbeeld. ‘Zijnstoestanden’ in de zin waarin Tolle daar over spreekt, passen alleen bij God en kunnen alleen aan God toegekend worden. Hij is zoals Hij is en God blijft zichzelf altijd gelijk. Jac. 1: 17 noemt God dan ook ‘Vader van de hemellichten, bij Hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen’. Dat God niet verandert betekent dat Hij volstrekt betrouwbaar is. Hij verandert niet, je kunt altijd op Hem aan en op Hem rekenen en Hij komt zijn beloften altijd na. Geen ‘verandering’ betekent niet dat God in Zijn ‘Zijnstoestand’ geen emoties zou kennen en niet interactief met de mens bezig zou zijn. Integendeel. Maar die emotie van God is wel anders dan die van de gevallen mens. De Bijbel zegt: God is Liefde (1 Joh. 4:16). God is absolute liefde. God is voor 100% liefde. God kan niet anders dan liefhebben. Die liefde van God is een diep emotionele en interactieve liefde. Diep emotioneel en interactief is deze liefde allereerst binnen Gods Wezen, binnen de Triniteit. Binnen de Triniteit, tussen de Vader en de Zoon en de Heilige Geest is er een eeuwigdurende continue stroom en uitwisseling van wederzijdse liefde. Niemand kan de diepte van die liefde peilen, maar ze is er wel. Vervolgens richt die interactieve emotionele liefde van God zich ook naar buiten, naar de schepping en dus ook naar de mens. Alle ‘andere’ emoties van God - emoties van God die wij als ‘anders’ ervaren -ontspringen uit Zijn liefde en zijn strikt genomen óók liefde. Dus als we in de Bijbel lezen van een emotie als de ‘toorn’ van God, dan ontspringt die toorn van God óók uit zijn liefde. God kan het vanuit Zijn liefde niet verdragen dat de mens de verkeerde kant opgaat. Daar is God boos over, daar over toornt Hij. Maar altijd vanuit Zijn liefde. ‘Zijnstoestanden kunnen verduisterd worden maar hebben geen tegengestelde ‘ schrijft Tolle. Tolle past dat dit ten onrechte op de mens toe zoals we al zagen. Alleen van God kunnen we zeggen dat Zijn ‘Zijnstoestand’ geen tegengestelde heeft. Gods ‘Zijnstoestand’, zijn stralende glans en heerlijkheid, kan door de zonde van de mens weliswaar verduisterd worden, maar nooit zo dat die glans en heerlijkheid in zichzelf aangetast of verduisterd wordt of kan worden. De glans en heerlijkheid van God lijkt vaak afwezig in deze wereld. God lijkt Zich te verbergen. Maar dat doet Hij alleen voor wie Hem afwijzen. Voor wie Hem oprecht zoeken in Hij altijd te vinden.
Wanneer Tolle over de ‘Zijnstoestanden’ van de mens schrijft: ‘ze komen voort vanuit jou als de liefde, vreugde en vrede die aspecten zijn van je ware natuur’ dan is het menselijke ego, het pijnlichaam, van de mens heel blij met deze uitspraak van Tolle. Aan God gelijk zijn, dat wil het ego heel graag, het is de oerzonde van de mens. Als via een achterdeurtje – dat achterdeurtje heet bij Tolle ‘het Bewustzijn’ en hier in dit hoofdstuk de ‘Zijnstoestand’ van de mens – het mogelijk is om aan God gelijk te worden, nou dan trekt dat ego van de mens al snel die goddelijkheid naar zich toe. We kunnen derhalve niet anders concluderen dan dat deze stelling van Tolle dat de mens in zijn ‘Zijnstoestand’, in zijn ‘ware natuur’ ,niets anders is dan ‘liefde en vreugde en vrede’, koren op de molen is van het menselijk ego. De pretenties en de kwalijke werking van het menselijk ego en het pijnlichaam worden door deze uitspraak van Tolle derhalve niet verzwakt maar juist versterkt. Kan een mens dan helemaal niet in een ‘Zijnstoestand’ verkeren t.o.v. God?. Jazeker wel. Je kunt een kind van God ‘zijn’. Als God met jou een verbond is aangegaan, dan ben je Zijn kind en dat blijf je ook, wat er ook gebeurt. Dat verbond geeft je een bepaalde status. Binnen dat verbond mag je aanspraak maken op Gods beloften. Mits jij trouw blijft aan Hem, mag je in dat verbond altijd op God rekenen en altijd bij Hem terugkomen. Binnen dat verbond ‘ben’ je dus een kind van God en dat verbond zou je in die zin dus een ‘Zijnstoestand' kunnen noemen’.
Onder het kopje ‘De eend die als een mens dacht’ schrijft Tolle: ‘Je ziet hoe problematisch het leven van de eend zou worden als hij net zo dacht als een mens. Maar zo leven de meeste mensen de hele tijd. Geen situatie of gebeurtenis is ooit echt afgelopen. Het verstand en het door het verstand gemaakte ‘ik en mijn verhaal’ houden het aan de gang. We zijn als soort verdwaald. We zouden van alles in de natuur, van elke bloem, elk dier, belangrijke dingen kunnen leren als we maar stil zouden blijven staan om te kijken en te luisteren. De les van onze eend is deze: sla met je vleugels – wat je kunt vertalen met ‘zet het verhaal van je af’ – en keer terug naar de enige plaats waar je sterk bent: het huidige moment’. Dit verhaal van Tolle bevestigt wat we in het vierde hoofdstuk al besproken hebben over de z.g. ‘Tegenwoordigheid’ van de kat van de buurman. Als Tolle schrijft: ‘Je ziet hoe problematisch het leven van de eend zou worden als hij net zo dacht als een mens. Maar zo leven de meeste mensen de hele tijd. Geen situatie of gebeurtenis is ooit echt afgelopen. Het verstand en het door het verstand gemaakte ‘ik en mijn verhaal’ houden het aan de gang’ dan willen we eerst een voorbehoud maken voor mensen die lijden aan een psychische aandoening. Deze mensen kunnen baat hebben bij een psycho therapeutisch behandel traject waarbij ze kunnen leren om te gaan met bepaalde dwangmatige gedachten, dwangmatige gedachten waarbij een situatie of gebeurtenis nooit is afgelopen en maar door blijft malen. Een psychiatrische behandeling kan daarbij nuttig zijn en de psychiatrie als wetenschap heeft zijn nut bewezen en dit staat los van wat voor religieuze opvatting een psychiatrisch patiënt er al dan niet op na kan houden. Maar Tolle heeft het hier niet specifiek over een mensen die lijden aan een psychische stoornis maar over een algemeen mensbeeld. Als Tolle dan zegt dat bij een mens ‘geen situatie of gebeurtenis ooit echt afgelopen is’, dan komt dat echt niet door het ‘verstand’ zoals Tolle ons wil laten geloven. Dat komt omdat de mens geen verzoenende kracht in zichzelf heeft. Pas als een mens vrede heeft in zijn hart met een bepaalde situatie of gebeurtenis, kan hij die gebeurtenis achter zich laten. Die vrede kan hij alleen van God krijgen. Als die mens die vrede zelf wil bereiken door een bepaalde techniek, dan kan hij weliswaar het gevoel hebben dat hij daar baat bij heeft, maar die mens bedriegt uiteindelijk zichzelf, want zonder dat hij het door heeft, verdringt hij een bepaalde negatieve gebeurtenis zonder dat deze wordt verzoend. Zo’n negatieve gebeurtenis of ervaring komt dan op een later tijdstip onverbiddelijk weer terug en met recht kan je dan zeggen dat ‘geen situatie of gebeurtenis ooit echt afgelopen is’. Vrede komt er in je hart als je beseft hoeveel God voor jou heeft over gehad om jou het echte leven te geven. Die wetenschap maakt je mild en vergevingsgezind. Niet dat daardoor al het negatieve en kwade in dit leven kan worden opgelost. Bij verzoening hoort ook gerechtigheid. Soms kan geleden onrecht in dit leven niet meer worden goed gemaakt. Maar als de liefde van Jezus in je hart is uitgestort dan kan je dit verdragen en vind je echte rust, ook omdat je weet dat in de toekomst alles wat nu nog krom is zal worden recht gezet. Nee, ik wil niet worden als de kat van de buurman en ik wil ook geen eend worden. Het verstand is en blijft de mooiste gave die God aan de mens heeft gegeven.
Onder het kopje ‘Het pijnlichaam individueel en collectief’ schrijft Tolle: ‘Dit energieveld van oude maar nog zeer levendige emoties dat in bijna ieder mens leeft is het pijnlichaam. Het pijnlichaam is echter niet alleen individueel van aard. Het draagt ook iets mee van de pijn die ontelbaar velen gedurende de hele geschiedenis van de mensheid, een geschiedenis van voortdurende stammenoorlogen, in slavernij voeren, plunderingen, verkrachting, marteling en andere vormen van geweld, geleden hebben’. Even later: ‘Het collectieve pijnlichaam is waarschijnlijk gecodeerd in het DNA van alle mensen, ook al hebben we het daar nog niet ontdekt. Elke nieuwgeborene betreedt deze wereld met een emotioneel pijnlichaam’. Nog even later: ‘Terwijl sommige mensen gevangen blijven in hun zware pijnlichaam, bereiken vele anderen een punt waar ze niet meer met hun ongelukkig-zijn kunnen leven, waardoor de motivatie om te ontwaken sterk wordt. Waarom is het lijdende lichaam van Christus, met zijn van pijn vertrokken gezicht en het uit vele wonden bloedende lichaam zo’n belangrijk beeld in het collectieve onbewuste van de mensheid? Miljoenen mensen, vooral tijdens de Middeleeuwen, zouden daar niet zo’n sterke band mee hebben gehad als er niet iets in henzelf meeresoneerde, als ze het niet onbewust hadden herkend als een uiterlijke voorstelling van hun eigen innerlijke werkelijkheid – het pijnlichaam. Ze waren nog niet bewust genoeg om het direct in zichzelf te kunnen herkennen, maar het was het begin van een bewustwording. Je kunt Christus zien als de archetypische mens, die tegelijk de pijn en de mogelijkheid om die te boven te komen belichaamt’. Dit verhaal van Tolle lijkt enigszins op de Bijbelse leer van de zondeval van de mens. Wat Tolle dan het ‘pijnlichaam’ noemt zou dan te vergelijken zijn met de gevolgen van de zondeval van de mens in het paradijs. Toch is het ook wezenlijk anders want het verhaal van Tolle is uiteindelijk een verhaal zonder God en uiteindelijk moet je jezelf als mens weer zien te bevrijden. Tolle schrijft: ‘‘Het collectieve pijnlichaam is waarschijnlijk gecodeerd in het DNA van alle mensen, ook al hebben we het daar nog niet ontdekt. Elke nieuwgeborene betreedt deze wereld met een emotioneel pijnlichaam’. De voor de hand liggende vraag is: wie is er verantwoordelijk voor wat Tolle noemt deze ‘foute’ codering van het DNA? Dat antwoord geeft Tolle niet. De Bijbel zegt dat de mens er zelf voor verantwoordelijk is dat de zonde (voor de discussie stellen we ‘de zonde’ even gelijk aan ‘het pijnlichaam’’) in de wereld is gekomen (Rom. 5:12). Met de zonde kwam ook de dood in de wereld. Oorspronkelijk werd de mens goed en naar het ‘beeld en de gelijkenis’ van God geschapen (Gen 1:26). Maar de mens was niet tevreden met de geweldig hoge positie die hij van God had ontvangen en wilde aan God gelijk zijn en koos toen tegen God (Gen. 3). Met die verkeerde keuze viel de mens in zonde en sleurde hij het hele menselijk geslacht en de hele schepping mee in zijn val. Het gevolg daarvan is dat elke mens in zonde ontvangen en geboren wordt. Dit lijkt dan in veel opzichten hetzelfde als wanneer Tolle zegt dat ‘Elke nieuwgeborene deze wereld met een emotioneel pijnlichaam betreedt’. Dat lijkt overeen te komen maar op een principieel punt ook weer niet. En dat principiële punt is nu net de bottleneck. Want wanneer Tolle het heeft over het ‘pijnlichaam’ dan heeft hij het niet over de hele mens maar alleen over zijn lichaam. Zijn diepere ‘Zijn’, zijn ‘’Bewustzijn’ deelt bij Tolle niet in de val en is goed, ja zelfs goddelijk. Maar de zondeval van de mens in het paradijs strekt zich uit over de gehele mens, zijn lichaam en zijn ziel, zijn bewustzijn en zijn onbewust zijn, het bederf is in zijn hele existentie binnen geslopen en strekt zich vanuit de eerste mens Adam naar alle mensen uit. En de mens kan op eigen kracht zich daar onmogelijk uit bevrijden. Daar heeft de mens God voor nodig. Daar heeft de mens Christus voor nodig. Alleen Christus, de tweede Adam, kan de mens van de zonde ‘verlossen’. Ook in voorgaande hoofdstukken hebben we hier al over geschreven, maar ‘verlossing’ is heel iets anders dan ‘ontwaken’. ‘Ontwaken’ doe je bij Tolle op boeddhistische wijze zelf. Dat blijkt wanneer Tolle hier schrijft: ‘Terwijl sommige mensen gevangen blijven in hun zware pijnlichaam, bereiken vele anderen een punt waar ze niet meer met hun ongelukkig-zijn kunnen leven, waardoor de motivatie om te ontwaken sterk wordt’. De mens neemt hier het heft in eigen handen, hij kan met zijn ongeluk niet langer leven en motiveert zichzelf om te ontwaken.
In dat proces van ontwaken van de mens doet Tolle hier weer een poging om op syncretische wijze het boeddhisme en het christendom aan elkaar te verbinden. Dat doet Tolle wanneer hij schrijft: ‘Waarom is het lijdende lichaam van Christus, met zijn van pijn vertrokken gezicht en het uit vele wonden bloedende lichaam zo’n belangrijk beeld in het collectieve onbewuste van de mensheid? Miljoenen mensen, vooral tijdens de Middeleeuwen, zouden daar niet zo’n sterke band mee hebben gehad als er niet iets in henzelf meeresoneerde, als ze het niet onbewust hadden herkend als een uiterlijke voorstelling van hun eigen innerlijke werkelijkheid – het pijnlichaam. Ze waren nog niet bewust genoeg om het direct in zichzelf te kunnen herkennen, maar het was het begin van een bewustwording. Je kunt Christus zien als de archetypische mens, die tegelijk de pijn en de mogelijkheid om die te boven te komen belichaamt’. We hebben in onze recensie van hoofdstuk 4 al besproken dat Christus helemaal geen archetype is van de mens. We herhalen wat we daar al schreven: ‘Het lijden van Jezus aan het kruis – trouwens ook Zijn sterven en Opstanding- is een uniek gebeuren wat door geen mens gekopieerd of overgedaan kan en mag worden en dus ook niet herbeleefd kan worden. Dat lijden van Jezus had nl. verzoenende kracht. Jezus leed voor ons aan het kruis en betaalde in onze plaats, zodat wij door God vrij gesproken konden worden. Van menselijk lijden kan dat nooit zo gezegd worden. Menselijk lijden heeft geen verzoenende kracht voor God’. Wij als mens hebben vanuit eigen inzicht en kracht geen enkele mogelijkheid om wat Tolle noemt ‘de pijn’ – maar wat wij noemen onze zonde – te boven te komen. Alleen Christus kan dat voor ons doen. Wij mogen delen in wat Hij alleen tot stand heeft kunnen brengen, mits wij ‘in’ Christus blijven, op dezelfde wijze zoals een rank aan de wijnstok verbonden is. Zonder Christus kunnen wij niets doen (Joh. 15: 1-7).
Onder het kopje ‘Hoe het pijnlichaam zich voedt met gedachten’ schrijft Tolle: ‘Een gelukkige, positieve gedachte is onverteerbaar voor het pijnlichaam. Dat kan zich alleen voeden met negatieve gedachten, omdat alleen die gedachten passen bij zijn eigen energieveld. Alle dingen zijn trillende energievelden die onophoudelijk in beweging zijn. De stoel waarop je zit, het boek dat je in je handen houdt, ziet er alleen vast en onbeweeglijk uit omdat je zintuigen hun trillingsfrequentie – dat wil zeggen, de onophoudelijke beweging van de moleculen, atomen, elektronen en subatomaire deeltjes die met elkaar scheppen wat je als stoel, boek, boom of lichaam ziet – zo waarnemen. Wat wij waarnemen als stoffelijke materie is energie die binnen een bepaald frequentiebereik trilt (beweegt). Gedachten bestaan uit dezelfde energie, maar met een hogere frequentie dan materie, en dat is de reden dat we ze niet kunnen zien en aanraken. Gedachten hebben hun eigen frequentiebereik, met negatieve gedachten aan het lage en positieve gedachten aan het hoge uiteinde. De trillingsfrequentie van het pijnlichaam komt overeen met die van negatieve gedachten, en daarom kunnen alleen die gedachten het pijnlichaam voeden. Het gebruikelijke patroon van gedachten die emoties opwekken wordt bij het pijnlichaam omgedraaid, in elk geval in het begin. Emoties uit het pijnlichaam krijgen al snel controle over je denken en als je verstand eenmaal in de macht van het pijnlichaam is, wordt je denken negatief’. Wanneer Tolle hier opmerkt: ‘Wat wij waarnemen als stoffelijke materie is energie die binnen een bepaald frequentiebereik trilt (beweegt) ’dan kan die opmerking wel waar zijn maar wat hij vervolgens schrijft is o.i. fantasie en nog nooit bewezen: ‘Gedachten bestaan uit dezelfde energie, maar met een hogere frequentie dan materie, en dat is de reden dat we ze niet kunnen zien en aanraken’. We zouden aan Tolle willen vragen welk wetenschappelijk bewijs er is voor zijn stelling dat gedachten een hogere frequentie hebben dan materie en dat we ze om die reden niet zouden kunnen aanraken?. Nog meer fantasie en onzin is de opmerking: ‘De trillingsfrequentie van het pijnlichaam komt overeen met die van negatieve gedachten, en daarom kunnen alleen die gedachten het pijnlichaam voeden’. Maar waar het nu ons vooral om gaat in bovenvermeld citaat is de volgende opmerking van Tolle: ‘‘Een gelukkige, positieve gedachte is onverteerbaar voor het pijnlichaam Dat kan zich alleen voeden met negatieve gedachten, omdat alleen die gedachten passen bij zijn eigen energieveld’. Eerlijk gezegd geloven we niets van deze stelling van Tolle. Eerder schreven we al dat de mens door zijn opstand tegen God in zonde is gevallen. Daardoor is zijn hele existentie, zijn lichaam en zijn ziel geperverteerd. Die zonde van die eerste mens is overgegaan op het hele menselijke geslacht. Alle mensen die geboren zouden gaan worden heeft de eerste mens in zijn val meegezogen. Ook ons. We noemen dat erfzonde. Toch heeft God de doorwerking van het kwade een restrictie opgelegd. De val van de mens en de hele schepping is zo diep, dat als God het kwade dat uit die val van de mens voortkomt, zijn gang zou laten gaan, er geen samenleving mogelijk meer zou zijn. De mens is door zijn val zo’n verscheurend dier geworden dat hij, als God het niet zou verhoeden, de hele mensheid en de hele schepping zou uitroeien. God wil echter in Zijn oneindige genade en goedheid een herstelplan uitvoeren. Hij wil door de overgave van Zijn Zoon de mensheid redden. Voor de uitvoering van dat reddingsplan heeft Hij tijd nodig. Dat is de enige reden waarom de tijd überhaupt nog bestaat. Daarom weerhoudt en blokkeert God de volle en volledige doorwerking van het kwaad in deze wereld. Dat doet Hij door aan deze wereld heel veel goede gaven te schenken (Hand 14:17). Jezus zegt in Mat. 5:45: ‘Hij (dat is God de Vader) laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’. God is dus goed voor alle mensen, niet alleen voor de gelovigen, Hij is ook goed voor degenen die zich tegen Hem verzetten. Daarom klopt het niet dat het ‘pijnlichaam’ zich alleen maar met negatieve (kwade) gedachten zou kunnen voeden zoals Tolle ons wil laten geloven. Het ‘pijnlichaam’ kan zich ook voeden met positieve en goede gedachten die – als die gedachten worden uitgevoerd - goed zijn voor de mens en de samenleving. Dat proces vindt plaats bij gelovigen en ongelovigen. In de dogmatiek noemt men dit proces ‘gemene (d.w.z. ‘algemene) gratie’. Wel moeten we eerlijkheidshalve zeggen dat de goede daden van de mens – of deze zich nu gelovig of ongelovig noemt – nooit de grond voor de redding van die mens betekent. De redding van de mens komt alleen tot stand op grond van de verdienste van Christus, maar daar gaat het nu niet over.
Onder het kopje ‘Hoe het pijnlichaam zich voedt met drama’ schrijft Tolle: ‘Overmatige consumptie van alcohol activeert het pijnlichaam vaak, vooral bij mannen, maar ook wel bij sommige vrouwen. Als iemand dronken wordt, maakt hij een totale persoonlijkheidsverandering door terwijl het pijnlichaam de macht overneemt. Een diep onbewuste persoon wiens pijnlichaam zich gewoontegetrouw voedt door lichamelijk geweld richt dat geweld vaak tegen zijn eigen vrouw of kinderen. Als hij weer nuchter is, heeft hij echt spijt en kan hij zeggen dat hij het nooit meer zal doen, en dat meent hij ook. Maar de persoon die praat en dingen belooft is niet de entiteit die de gewelddaden pleegt, en je kunt er dus zeker van zijn dat het telkens opnieuw gebeurt, tenzij hij tegenwoordig wordt, het pijnlichaam in zichzelf herkent en zo de identificatie ermee opgeeft. In sommige gevallen kan therapie hem daarbij helpen’. De conclusie die Tolle aan het einde van deze paragraaf trekt is: ‘Het is natuurlijk niet zijn ware gezicht, maar dat van zijn pijnlichaam dat hem tijdelijk in bezit heeft genomen. Het zou moeilijk zijn een partner te vinden die geen pijnlichaam torst, maar het is wel verstandig iemand te kiezen met een niet al te dicht pijnlichaam’. Ook hier weer komt het mensbeeld van Tolle tot uitdrukking. Bij Tolle is er bij de mens sprake van een gespleten persoonlijkheid. Enerzijds zijn ‘onbewuste’ persoonlijkheid die hier tot uitdrukking komt in de dronkaard die zijn vrouw en kinderen mishandelt. Anderzijds is er de ‘bewuste’ persoonlijkheid. Dat is de persoon die wanneer hij uit zijn roes ontwaakt, zegt dat hij er spijt van heeft en het nooit meer zal doen’. Vervolgens loopt Tolle vast in deze tweedeling want zegt Tolle nu vervolgens: ‘Maar de persoon die praat en dingen belooft is niet de entiteit die de gewelddaden pleegt, en je kunt er dus zeker van zijn dat het telkens opnieuw gebeurt, tenzij hij tegenwoordig wordt, het pijnlichaam in zichzelf herkent en zo de identificatie ermee opgeeft‘. Zou Tolle zich niet realiseren dat dit erg tegenstrijdig is? Als de dronkaard er zich van bewust wordt wat hij heeft aangericht en hij vervolgens belooft het niet meer te zullen doen, dan doet hij die gemeende belofte toch vanuit een ‘bewuste’ toestand. Tegelijkertijd constateert Tolle dat hij zich niet aan zijn belofte zal gaan houden. Hieruit blijkt dat de ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ persoonlijkheid even slecht en corrupt is als de ‘onbewuste’ niet ‘tegenwoordige’ persoonlijkheid. Anders gezegd: de mens kan zichzelf uit eigen kracht helemaal niet verlossen want zowel zijn ‘onbewuste’ ‘niet tegenwoordige’ persoonlijkheid als zijn ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ persoonlijkheid zijn beiden even slecht. Eigenlijk is de ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ persoonlijkheid van de mens nog veel slechter dan de ‘onbewuste’ niet ‘tegenwoordige’ persoonlijkheid. Want die bewuste persoonlijkheid kiest ‘bewust’ voor het slechte, hij doet het willens en wetens. Hij is en blijft daar aansprakelijk voor. Alleen hulp van buitenaf, beter gezegd hulp van Boven, kan bij de mens een proces van bewustzijn, van levensvernieuwing, op gang brengen. Alleen Jezus kan dat door de Heilige Geest die in je komt wonen. Los hiervan kan aanvullende therapie natuurlijk ook nuttig zijn. Het blijft irritant als de dronkaard die Tolle hier beschrijft en die door drank meer kapot maakt dan hem lief is, door Tolle verontschuldigd wordt. Dit gebeurt wanneer Tolle concludeert: ‘Het is natuurlijk niet zijn ware gezicht, maar dat van zijn pijnlichaam dat hem tijdelijk in bezit heeft genomen’. Zo kan je letterlijk alles goed praten en feitelijk doet Tolle dit ook. Dan ligt de volgende redenatie voor de hand: ‘Ik heb in mijn dronkenschap alles wel kort en klein geslagen en mijn vrouw en kinderen mishandeld, maar dat is niet mijn ware gezicht, in mijn ‘bewuste’ ‘tegenwoordige’ toestand ben ik eigenlijk een goed, ja een goddelijk mens, dus het valt allemaal wel mee’. Ons oordeel hierover is: nee het valt niet mee. Trouwens wat is dat een ‘pijnlichaam dat hem tijdelijk in bezit heeft genomen’? Wat is dat ‘tijdelijk’. Net zolang hij dronken is? Of ‘tijdelijk’ totdat hij ‘ontwaakt’ en ‘tegenwoordig’ wordt en daardoor stopt met drinken?
In de voorlaatste paragraaf van dit hoofdstuk met als titel: ‘Het collectieve vrouwelijke pijnlichaam’ trekt Tolle de volgende conclusie: ‘Maar alles gaat nu snel veranderen. Nu steeds meer mensen bewuster worden, verliest het ego zijn macht over het menselijke verstand’. Onder het laatste kopje in dit hoofdstuk met als titel ‘Het collectieve pijnlichaam van volkeren en rassen’ gaat Tolle hier nader op in en schrijft Tolle vervolgens: ‘Spirituele oefeningen waarbij het lichaam wordt ingezet, zoals tai-ji en yoga, winnen ook in het Westen aan populariteit. Deze oefeningen leiden niet tot een scheiding tussen lichaam en geest en helpen het pijnlichaam te verzwakken. Ze gaan een belangrijke rol spelen in het wereldwijde ontwaken’. Tolle gelooft stellig dat ‘bewuster worden’ de wereld drastisch zal gaan veranderen. Sterker nog: ‘alles gaat nu snel veranderen’. Dit boek van Tolle werd geschreven aan het begin van deze eeuw (de eerste Nederlandse uitgave is van 2005). We schrijven nu 2016. Merken we al iets van die verandering? Is de wereld er sindsdien beter op geworden? We zien daar nog niets van. Wishful thinking dus. De motor voor die mondiale verandering ziet Tolle in het praktiseren van spirituele oefeningen als tai-ji en yoga want schrijft Tolle: ‘Spirituele oefeningen waarbij het lichaam wordt ingezet, zoals tai-ji en yoga, winnen ook in het Westen aan populariteit‘. We beperken ons hier tot het fenomeen yoga. Ik denk dat Tolle zonder meer gelijk heeft wanneer hij met zoveel woorden stelt dat het praktiseren van yoga in het Westen de laatste decennia een enorme vlucht heeft genomen. Maar als Tolle vervolgens stelt dat yoga een belangrijke rol gaat spelen in wat hij noemt het ‘wereldwijde ontwaken’ dan geloven we daar niets van. Hoe moet je als christen tegen yoga aankijken? Het valt niet te ontkennen dat de oorsprong van yoga in het Hindoeïsme te vinden is. Het woord Yoga is afkomstig uit het Sanskriet, de wortel van het woord is ‘Yuj’ wat betekent ‘vereniging’. Het woord yoga heeft ook wel de betekenis van ‘juk’. Het gaat oorspronkelijk in de yoga om langs de weg van meditatie, lichaamsbeweging en lichaamshouding te komen tot een soort van eenwording met de hindoeïstische god Brahman. Ergens lazen we: ‘Juist zoals de golf op de oceaan één wordt met de oceaan zo ook wordt de ziel wanneer hij volledig gezuiverd is van de zucht naar genot, lust, hebzucht, egoïsme, … één met Para Brahman’. Zonder dat ik op deze plaats een volledige uiteenzetting ga geven van allerlei soorten yoga, en hoewel ik weet dat afgoden niet echt bestaan (1Kor 8:4), is het voor mij als christen duidelijk dat ik mij niet in het krachtenveld wil en mag gaan begeven van het Hindoeïsme waarin yoga zo sterk geworteld is en wordt gepraktiseerd. Ik wil alleen de God en Vader van Jezus Christus dienen zoals die mij in de Bijbel wordt geopenbaard. Is daarmee alles gezegd? Nee. Want in het bovenstaande heb ik het over yoga als levensvorm. Maar ik kan yoga, los van alle hindoeïstische spiritualiteit waarmee yoga gepaard gaat en waar ik neen tegen zeg, ook zien als bewegingsvorm. De bewegingen zijn op zichzelf niet verkeerd. Integendeel. Lichaam en geest zijn een door God geschapen twee-eenheid die dus in nauw verband met elkaar staan. Lichaamsbeweging ontspant de geest en dat is een goede gave van God. Die ontspanning van lichaam en geest hebben we in deze hectische maatschappij hard nodig. Elke morgen doe ik een half uur rek en strekoefeningen. Dat ontspant mijn lichaam en geest. Daar zullen best wel oefeningen bijzitten die ook in yoga lessen gebruikt worden. Ik wil het niet eens precies uitzoeken. Wat dat betreft is leerzaam wat Paulus schrijft in 1 Kor. 10-23. Ik geeft deze passage in de versie van de Bijbel in Gewone Taal: ‘‘Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Ja, maar niet alles is goed. Jullie zeggen: ‘Wij mogen doen wat we willen.’ Maar ik zeg: Ja, maar alleen als je daarmee ook de anderen helpt. 24 Jullie moeten niet alleen aan jezelf denken, maar ook aan anderen.25 Jullie mogen gerust al het vlees eten dat op de markt verkocht wordt. Je hoeft je niet bezorgd af te vragen waar dat vlees precies vandaan komt. 26 Want in de heilige boeken staat: «Van de Heer is de aarde en alles wat er leeft.»27 Stel dat een ongelovige jullie uitnodigt voor een maaltijd. Dan mogen jullie gerust alles eten wat er op tafel staat. Je hoeft je niet bezorgd af te vragen waar het vlees precies vandaan komt.28-30 Maar stel dat iemand aan tafel tegen jullie zegt: ‘Dit vlees is aan onze goden geofferd.’ Dan moeten jullie het niet eten. Het probleem is niet wat jullie van dat vlees vinden. Nee, het probleem is wat die persoon ervan vindt. Hij vindt het verkeerd dat jullie vlees eten dat aan zijn goden geofferd is. Daarom waarschuwt hij jullie. Stel dat jullie dat vlees dan toch eten, en God ervoor danken. Dan zal die ander denken: Die christenen doen wat ze zelf willen, ze trekken zich van niemand iets aan. En dan zal hij slechte dingen gaan vertellen over jullie en over God’. Als ik deze passage op me laat inwerken dan geldt wat hier in deze Bijbelpassage over het aan afgoden gewijd offervlees wordt gezegd ook voor mijn lichaamsbeweging en ontspanningsoefeningen: ik hoef mezelf, net als bij dat gewijd vlees, niet bezorgd af te vragen waar die oefeningen vandaan komen. Komen die oefeningen ook voor in yoga lessen. Prima, het zij zo. In die zin mag ik er dus gewoon mee doorgaan. Lichaamsoefeningen en geestelijke ontspanningsoefeningen zijn voor mij gewoon oefeningen, meer niet. Principieel gesproken is het nl. precies andersom want lichaamsbeweging en ontspanningsoefeningen komen van God en zijn een gave van God. Dat deze gave binnen het Hindoeïsme ‘misbruikt’ wordt doordat deze gave in de spirituele c.q. afgodische sfeer wordt getrokken en daaraan gekoppeld is, ligt niet aan die gaven zelf. In die afgodische sfeer wil ik niet verkeren, maar ik wil de goede gave van God wel blijven gebruiken. Waar het ons nu vooral om gaat is dat Tolle voor yoga een belangrijke rol weggelegd ziet voor het spiritueel ontwaken van deze wereld. Als yoga op de manier van Tolle wordt gebruikt is dit vanuit christelijke optiek niets anders dan de zoveelste methode voor zelfverlossing. Van die methode verwachten wij niets goeds en wijzen die dan ook af, want zichzelf verlossen kan de mens helemaal niet.
Tolle eindigt dit hoofdstuk met de volgende conclusie: ‘Het maakt niet echt wat uit welk deel van je pijnlichaam bij je land of ras hoort en welk deel persoonlijk is. Je kunt het in beide gevallen alleen overwinnen door nu de verantwoordelijkheid op je te nemen voor je innerlijke toestand. Ook al lijkt het maken van verwijten meer dan gerechtvaardigd, zolang je andere mensen verwijten maakt blijf je je pijnlichaam voeden met je gedachten en blijf je de gevangene van het ego. De enige die kwaad doet op de planeet is de menselijke onbewustheid. Dat beseffen is echte vergeving. Met vergeving lost je slachtoffer -identiteit op en komt je ware kracht te voorschijn – de kracht van Tegenwoordigheid. In plaats van de duisternis verwijten te maken breng je licht naar binnen’. In dit citaat brengt Tolle zaken naar voren die in voorgaande hoofdstukken ook al besproken werden. We kunnen er nu wat korter over zijn. ’Verantwoordelijkheid op je nemen voor je innerlijke toestand ’betekent ook hier niet dat je onder ogen ziet wat je verkeerd hebt gedaan en er alles aan doet om een weg van herstel in te slaan; nee ook hier betreft het een verdringing en verontschuldiging van de verkeerde daden die in het verleden zijn begaan. Het kwaad in het verleden en heden begaan wordt niet gerepareerd maar genegeerd. Genegeerd maar ook gemitigeerd en gebagatelliseerd. Want ook hier is de grote boosdoener bij Tolle de ‘menselijke onbewustheid’. Het excuus ‘Ach wat kan ik er eigenlijk aan doen als ik me er niet van bewust ben’ is echt een flauwe smoes. Die smoes noemt Tolle ‘vergeving’. Tolle zegt wel ‘we moeten de duisternis (d.i. het kwaad) geen verwijten maken’ maar wij maken dat kwaad wél verwijten maken. We blijven kwaad kwaad noemen en zonde zonde en de mens is en blijft daar verantwoordelijk voor. Als je op dit punt met Tolle meegaat dan zet je de hele rechtsorde op zijn kop.

Tot zover. Wordt vervolgd. Reacties zijn meer dan welkom.

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 4.

images6MZ4R6N5.jpg

In deze aflevering bespreken we enkele aspecten uit het vierde hoofdstuk van het boek van Eckhart Tolle ‘Een nieuwe aarde’. De titel van dit hoofdstuk is: ‘Rollen spelen: de vele gezichten van het ego’. Het wordt tijd eens nader kijken naar het door Tolle veelvuldig gebruikte woord ‘Tegenwoordigheid’. ‘Tegenwoordigheid’ is bij Tolle vrijwel synoniem aan het woord ‘Nu’ en aan het woord ‘Bewustzijn’. Deze woorden worden door het hele boek heen gebruikt, ook in dit hoofdstuk. Allereerst een aantal citaten uit dit hoofdstuk die hier nader op het woord ‘Tegenwoordigheid’ ingaan:
1. ‘Het ego zoekt niet de vormloze aandacht die Tegenwoordigheid is, maar aandacht in een bepaalde vorm, zoals erkenning, lof, bewondering, of gewoon op een of andere manier opgemerkt te worden, erkenning te krijgen voor zijn bestaan’.
2.’Bewust zijn betekent Tegenwoordigheid en alleen Tegenwoordigheid kan het onbewuste verleden in je oplossen’.
3. ‘Hoe groter het aandeel gedeeld verleden in een relatie, des te tegenwoordiger moet je zijn; anders word je gedwongen het verleden telkens opnieuw te beleven’.
4. ‘Als je naar je kind kijkt, luistert, het aanraakt, het met iets helpt, ben je alert, stil, helemaal tegenwoordig; je wilt niets anders dan dat moment zoals het is. Op die manier maak je ruimte voor Zijn. Op dat moment ben je, als je tegenwoordig bent, geen vader of moeder. Je bent de alertheid, de stilte, de Tegenwoordigheid die luistert, kijkt, aanraakt en zelfs praat. Je bent het Zijn achter het doen’.
5.’Dan is daar Zijn. Je treft het aan in de stille, alerte Tegenwoordigheid van Bewustzijn zelf, van het Bewustzijn dat jij bent’.
6. ‘Je bent het licht van de Tegenwoordigheid, het bewust zijn dat voorafgaat aan en dieper is dan alle gedachten en emoties’.
Nog een paar citaten met het woord ‘Nu’ dat bij Tolle synoniem is aan ‘Tegenwoordigheid’:
7. ‘Het ego weet niet dat je enige gelegenheid om vrede te hebben nu is. Of misschien weet het dat wel en is het bang dat je het ook ontdekt. Vrede is immers het einde van het ego. Hoe kun je nu vrede hebben? Door vrede te sluiten met het huidige moment. Het huidige moment is het veld waarop het spel van het leven gespeeld wordt. Het kan nergens anders gespeeld worden. Je moet eens zien wat er gebeurt als je vrede hebt gesloten met het huidige moment, zien wat je kunt doen of besluiten te doen, of nauwkeuriger gezegd wat het leven dan door je doet’.
8. ‘Om een einde te maken aan het lijden waar mensen al duizenden jaren door geplaagd worden moet je bij jezelf beginnen en op elk moment de verantwoordelijkheid voor je innerlijke toestand aanvaarden. Dat betekent nu’.
9. ‘De gedachten, emoties of reacties worden als zodanig herkend en op het moment dat je ze herkent verdwijnt de identificatie ermee vanzelf. Je zelfgevoel, je besef van wie je bent, ondergaat dan een verandering: daarvoor was je je gedachten, emoties en reacties, nu ben je het bewustzijn, de bewuste Tegenwoordigheid die getuige is van al die toestanden’.
Als je deze citaten goed op je laat inwerken dan lijkt het wel alsof die woorden ‘Tegenwoordigheid’ en ‘Nu’ bij Tolle de werking krijgen die lijkt op de werking van een soort hard drug. Door het gebruik van drugs – trouwens ook door overmatig alcohol gebruik – kan je je gedachten tijdelijk afsluiten voor de nadelige gevolgen van je traumatische verleden en de confrontatie met en de angst voor de toekomst uit de weg gaan. Als je onder invloed bent van drugs of alcohol dan kan je even zalig genieten van het ‘Nu’, al je zorgen en moeiten zijn voor even vergeten, je voelt je veilig en geborgen in de cocon van de ‘Tegenwoordigheid’. Maar het is slechts tijdelijk. Zodra de drug of de alcohol is uitgewerkt kom je weer terug in de ruwe en weerbarstige werkelijkheid. Eenmaal nuchter, blijkt dat er niets veranderd is. Integendeel, de problemen stapelen zich op en je wilt zo snel mogelijk weer terugkeren in de veilige cocon van de ‘Tegenwoordigheid’. Zo ontstaat er een psychische en een lichamelijke verslaving aan alcohol en drugs. De verslaving krijgt je in zijn greep en zal je uiteindelijk vernietigen. Dat zijn de desastreuze gevolgen als je de confrontatie met je verleden en de angst voor de toekomst niet te lijf gaat, maar als je je angst en pijn en verdriet probeert weg te masseren door het gebruik van alcohol en drugs. Nu is er natuurlijk wel een verschil met de drug die Tolle ‘Tegenwoordigheid’ of ‘Nu’ noemt. Alcohol en drugs richten je ook lichamelijk en vaak ook financieel ten gronde en maken daardoor alles in je leven kapot. Dat kan je van te ‘Tegenwoordigheids’ drug van Tolle zo niet zeggen. Maar de drug van Tolle creëert wel een schijn werkelijkheid waarbij de mens zich afsluit voor zijn verleden en zijn angst voor de toekomst uit de weg gaat. Dat blijkt bijv. uit het 2e citaat dat we boven gaven: ’Bewust zijn betekent Tegenwoordigheid en alleen Tegenwoordigheid kan het onbewuste verleden in je oplossen’.
Volgens Tolle los je je onbewuste verleden door ‘Tegenwoordigheid’ op. Volgens Tolle heb je door concentratie op het ‘Nu’’ geen last meer van de nare gevolgen van je verleden. Je repareert niet wat je in het verleden kapot hebt gemaakt, nee je zet het verleden met de drug ‘Tegenwoordigheid’- tijdelijk - buiten spel. Dat blijkt ook uit het 3e citaat van Tolle: ‘Hoe groter het aandeel gedeeld verleden in een relatie, des te tegenwoordiger moet je zijn; anders word je gedwongen het verleden telkens opnieuw te beleven’. De drug ‘Tegenwoordigheid’ van Tolle zorgt hier opnieuw niet voor reparatie of heling van relaties maar voor verdringing van alles wat in een relatie in het verleden stuk is gegaan. Verdringing en geen reparatie, dat is de typische werking van een drug, ook van de drug die Tolle ‘Tegenwoordigheid’ noemt. Verdringing en een reparatie, dat geldt niet alleen voor het verleden. Dat geldt ook voor de toekomst. Het devies van Tolle is: niet aan de toekomst denken. Tolle kan elders in dit hoofdstuk dan ook gerust schrijven: ‘Streef niet naar geluk. Als je dat doet, vind je het niet, want streven is de antithese van geluk. Geluk is altijd vluchtig, maar vrij zijn van ongelukkige gevoelens is nu bereikbaar door onder ogen te zien wat het is in plaats van er verhalen over te vertellen. Ongelukkig-zijn verbergt je natuurlijke toestand van welbevinden en innerlijke vrede, de bron van echt geluk’. Ergens naar ‘streven’ betekent bezig zijn met de toekomst. Zulk een ‘streven’ kan bijv. zijn dat je je best ervoor doet om bijv. je huwelijksrelatie goed te houden, ook in de toekomst. Maar dat moet je vooral niet doen vindt Tolle want als je daar naar streeft vind je toch geen geluk. Tolle weet iets veel beters en het lijkt alsof hij wil zeggen: ‘Blijf maar lekker in je egoische coconnetje zitten van je ‘Tegenwoordigheid’ dan voel je jezelf prettig en onderneem vooral geen actie om je (huwelijks)relatie te verbeteren, dat helpt toch niet’. Want zegt Tolle in dit citaat: ‘Geluk is altijd vluchtig, maar vrij zijn van ongelukkige gevoelens is nu bereikbaar door onder ogen te zien wat het is in plaats van er verhalen over te vertellen’. Je moet dus volgens Tolle niet leren om onder ogen te zien wat er mis met je is en de verantwoordelijkheid voor je daden onder ogen zien. Als Tolle dat advies zou geven dan zou dat een stap in de goede richting zijn. Nee, je moet volgens Tolle via de tegenwoordigheidsdrug onder ogen zien dat je ‘vrij kunt zijn van ongelukkige gevoelens’. Maar de vraag is: wat heb je daaraan? Je herstelt er niets mee, je leert er hooguit alleen mee te leven. Dan is de weg die Jezus wijst oneindig veel mooier. Jezus gaat nl wel de confrontatie met mijn zondige verleden aan. Niet om me kapot te maken maar juist om me te helen. Dat kan alleen als ik de echte waarheid van de situatie waarin ik verkeer onder ogen zie. Als ik toegeef dat ik hulp nodig heb en dat ik die genezende kracht niet in mezelf ter beschikking heb. Alleen Jezus heeft die kracht. Dat heb ik persoonlijk vele malen mogen ervaren. De kracht van Jezus gaat de confrontatie met mijn zondige leven aan en heelt mijn leven. Maar Jezus geeft mij ook blije hoop voor de toekomst. Daar is mijn hele mens zijn bij betrokken. Mijn verleden, mijn heden en mijn toekomst. Mijn onbewust zijn en mijn bewust zijn. Hoe langer ik nadenk over dit boek van Tolle, des te meer raak ik ervan overtuigd dat dat die hele tegenstelling die Tolle maakt tussen een egoisch ‘onbewust’ leven en een goddelijk ‘bewust’ leven een denkconcept is wat ver van de realiteit staat. Juist wat Tolle anderen voortdurend verwijt, nl. dat ze vasthouden aan denkconcepten, dat doet Tolle bij uitstek zelf. Weet je wie ‘Tegenwoordig’’ is? Weet je wie alleen bij het ‘Nu’ leeft? Dat is de kat van mijn zeer gewaardeerde buurman Dick Rozing die dagelijks bij ons op bezoek komt en in de mand ligt te slapen. Die kat denkt niet na over haar verleden en zij denkt ook niet na over de toekomst. Bij de kat is alles ‘Tegenwoordig’ en haar behoeften beperken zich tot het ‘Nu’. In feite wil Tolle de mens dezelfde kant opsturen. Maar de mens is geen dier. De mens is een redelijk wezen en heeft van God ‘verstand’ gekregen. Verstand is de grootste gave die de mens ontvangen heeft van God. Voor Tolle is het verstand de grootste vijand van de mens. Om de psyche van mens in een toestand van ‘Tegenwoordigheid’ te manoeuvreren is Tolle gedwongen om alle menselijke emoties en elk menselijk falen af te vlakken en te relativeren. Zonden, verdriet en gebrokenheid worden verdrongen en ontkend maar ook blijdschap wordt gerelativeerd en afgevlakt. In het achtste hoofdstuk noemt Tolle dat: ‘Ook dit gaat voorbij’. In dat hoofdstuk staat het verhaal van een koning die van een wijze man een ring kreeg met de inscriptie ‘Ook dit gaat voorbij. ‘Wat betekent dit?’ vroeg de koning. De wijze man zei: ‘Draag deze ring altijd. Bij alles wat er gebeurt, goed of slecht, raakt u de ring aan en leest u de inscriptie. Op die manier hebt u altijd vrede.’ De conclusie die we hier kunnen trekken is dat Tolle met zijn denkconcept van het ‘Nu’ en de ‘Tegenwoordigheid’ de mens ontmenselijkt.
In dit hoofdstuk gaat Tolle nader in op het begrip ‘Liefde’. Tolle schrijft: ‘Wat gewoonlijk ‘verliefd worden’ heet is in de meeste gevallen een intensivering van egoïsch willen en nodig hebben. Je wordt verslaafd aan een andere persoon of liever aan je beeld van die andere persoon. Het heeft niets te maken met ware liefde, die in het geheel geen willen in zich draagt’. Nu gaat het ons om dat laatste zinnetje: ‘liefde, die in het geheel geen willen in zich draagt’. Eerlijk gezegd geloven we daar niets van. Vanuit de optiek van Tolle klopt het echter wel. ‘Willen’ komt dicht bij ‘streven’ en ergens naar ‘streven’’ brengt volgens Tolle toch geen geluk zoals we boven al hebben uitgelegd. Maar ‘willen’ hoort wel degelijk bij de liefde. Sterker nog, ‘willen’’ is een essentieel onderdeel van de echte liefde. Laten we proberen dit vanuit God zelf, die Liefde is, duidelijk proberen te maken. In Ezech. 18:23 lezen we dat God de dood van de zondaar niet wil: ‘Nee, ik wil dat hij tot inkeer komt en in leven blijft’. In 1 Tim 2:4 is sprake van God, onze redder ‘die wil dat alle mensen worden gered en de waarheid leren kennen’. Die wil van God om te redden komt voort uit Zijn liefde, dat lezen we in een zeer belangrijke Bijbeltekst, Joh. 3:16: ‘Want God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. De wil van God om mensen te redden is zo groot dat Hij het liefste wat Hij bezit, zijn Zoon, er voor over heeft gehad om ons te redden. Echte liefde drijft op wilskracht en is ten diepste een bewuste keuze. Juist in tijden van huwelijkscrisis komt het er op aan. Je hebt voor elkaar gekozen en je hebt elkaar trouw beloofd en nu moet je er ook voor gaan, ook als het moeilijk wordt. Zonder de wil om elkaar lief te hebben, blijft geen enkele liefdes relatie bestaan. In 1 Kor. 13 vinden we een prachtige parodie over de liefde. We lezen daar in vers 7 over de liefde: ‘Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze’. Geloof, hoop en volharding zijn allemaal zaken waar Tolle ten diepste niets van moet hebben want Tolle wil je vooral een goed gevoel geven en kiest in alles ‘the easy way out’.
Tolle zegt in dit Hoofdstuk nog iets merkwaardigs over de liefde. We lezen: ‘Liefhebben is jezelf herkennen in iemand anders’. En even verderop: ‘Wanneer iemand anders je erkent, trekt die erkenning de dimensie van Zijn door jullie allebei meer in deze wereld. Dat is de liefde die de wereld verlost. Ik heb het hier vooral gehad over je relatie met je kinderen, maar het geldt natuurlijk voor alle relaties. Mensen zeggen wel dat God liefde is, maar dat is niet helemaal juist. God is het Ene Leven in en boven de ontelbare levensvormen. Liefde veronderstelt dualiteit: degene die liefheeft en de geliefde, subject en object. Liefde is dus de herkenning van eenheid in de wereld van de dualiteit. Dat is de geboorte van God in de wereld van de vormen. Liefde maakt de wereld minder werelds, minder dicht, transparanter voor de goddelijke dimensie, het licht van het bewustzijn’. Allereerst moeten we stellen dat het zinnetje ’God is het Ene Leven in en boven de ontelbare levensvormen’ een misleidend zinnetje is. Met de opmerking dat God ook ‘boven’ de ontelbare levensvormen is wil Tolle de indruk wekken alsof Tolle ook gelooft in een God die buiten de mens om bestaat als zelfstandig Wezen. Maar dat is niet zo. We hebben het al vaker gezegd en moeten dit voor de duidelijkheid telkens benadrukken: Als Tolle het in dit citaat – en elders - over ‘God’ heeft, dan heeft hij het nooit over een transcendent wezen dat ‘buiten’ ons is en dus zelfstandig opereert; hij heeft het nooit over de persoon van onze Almachtige God en Vader die hemel en aarde geschapen heeft en die zich openbaart in de Bijbel, die God die in Jezus Christus door de Heilige Geest in ons wonen wil en een relatie met de mens wil aangaan. Daar gelooft Tolle als boeddhist niet in. Tolle gelooft niet in het bestaan van een transcendent God die buiten de mens om bestaat. God is bij hem een soort kracht die zich manifesteert in wat hij noemt het menselijk ‘Bewustzijn’, ook wel door hem genoemd het ‘Zijn’ of het ‘Ik Ben’. De mens heeft dus god in zichzelf en is daardoor zelf een god.
Tolle definieert liefde hier als: ‘Liefhebben is jezelf herkennen in iemand anders . Met deze uitspraak maakt Tolle ‘liefhebben’ en dus ook ‘liefde’ tot een soort van ‘ons kent ons’ verhaal. Je herkent een stukje van jezelf in iemand anders en dat is dan liefhebben en liefde. Die liefde heeft volgens Tolle ook verlossende kracht. Sterker nog, de wereld wordt er volgens Tolle door verlost. Je herkent je goddelijk ‘Zijn’ in iemand anders en dat heeft verlossend effect op anderen in deze wereld. Door die wederzijdse erkenning van het ‘Zijn’ ontstaat er in de wereld een soort van olievlek werking. Die wederzijdse erkenning en herkenning van het ‘Zijn’ verspreidt zich daardoor naar steeds meer mensen, je krijgt dan een soort van domino effect. Dat domino effect is wat Tolle bedoelt wanneer hij zegt: ‘Wanneer iemand anders je erkent, trekt die erkenning de dimensie van Zijn door jullie allebei meer in deze wereld. Dat is de liefde die de wereld verlost’. De wereld heeft dus volgens Tolle geen Verlosser nodig die van buiten naar de wereld komt en de wereld verlost, nee, jijzelf verlost de wereld met de kracht van je ‘Zijn’. Nu is het specifieke van het domino effect dat als de eerste steen omvalt, de rest ook moet volgen. Als de eerste steen eenmaal gevallen is, is dat is een onontkoombaar effect. De ideeën van Tolle zijn echter niet origineel, ze stammen uit het eeuwenoude zen boeddhisme, het gnosticisme en het middeleeuwse mysticisme. Dit domino effect, de verlossing van de wereld waar Tolle het over heeft echter toen niet plaats gevonden en heeft nog steeds niet plaats gevonden, ondanks dat die verlossing (waarmee hij eigenlijk bedoelt ‘verlichting’) volgens Tolle onontkoombaar is.
In bovengenoemd citaat zegt Tolle: ‘Mensen zeggen wel dat God liefde is, maar dat is niet helemaal juist’. Dit is een suggestieve opmerking van Tolle die je zo maar op een verkeerd been zet. Het zijn nl niet ‘mensen’ die zeggen dat God liefde is maar het is God zelf die zegt dat Hij Liefde is (1 Joh. 4:8). Nu is de liefde van God heel wat anders dan ‘jezelf herkennen in iemand anders’. God heeft de mens niet lief omdat Hij iets van Zichzelf in die mens herkent of iets van de mens nodig zou hebben. God heeft alles wat Hij nodig heeft al in Zichzelf. God heeft de mens lief, ten eerste omdat God niet anders kan en wil dan liefhebben en ten tweede omdat God voor de omgang met de mens gekozen heeft. Hij heeft ervoor gekozen om de mens lief te hebben. De liefde van God voor de mens is onvoorwaardelijke liefde en die liefde strekt zich uit tot alle mensen. Die onvoorwaardelijke liefde van God voor de mens bleef en blijft bestaan, ook nadat de mens besloot om zich tegen Zijn liefde te verzetten. Hij gaf Zijn eigen Zoon om te kunnen blijven liefhebben. God wil met zijn liefde de vijandschap en tegenstand van de mens overwinnen en dat doet Hij ook. Liefde is dus een keuze. Zoals Gods liefde onvoorwaardelijk is, zo moet ook onze liefde voor de mensen onvoorwaardelijk zijn. Jezus gaat ons hierin voor als Hij zegt: ‘Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? En als jullie alleen je broers en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? ( Mat 5: 46,47). Tolle komt niet verder dan: ’Liefde is dus de herkenning van eenheid in de wereld van de dualiteit’. Met dit soort liefde van Tolle zal er niets veranderen in deze wereld. Harten worden er nl. niet door veranderd. Maar als God door Zijn Geest de liefde van Christus in je hart uitstort, ga je onvoorwaardelijk liefhebben, ook daar waar je haat en tegenstand ontmoet. Dat is de soort van liefde die de wereld wél verandert en die liefde zal altijd blijven bestaan (1 Kor 13:8). Liefhebben die jou haten is een eigenschap die geen mens uit zichzelf kan opbrengen, die eigenschap kan alleen God je geven door Zijn genade.
Onder het kopje ‘Bewust Lijden’ zegt Tolle over het lijden het volgende: ‘De mensheid is voorbestemd om een einde aan het lijden te maken, maar dat gebeurt op een andere manier dan het ego denkt. Een van de vele onjuiste veronderstellingen van het ego, een van zijn vele waanvoorstellingen, is ‘Het is niet goed dat ik moet lijden’. Soms wordt die gedachte overgedragen op iemand die je na staat: ‘Mijn kind mag niet lijden.’ Die gedachte zelf ligt aan de basis van het lijden. Lijden heeft een edel doel: de evolutie van het bewustzijn en het opbranden van het ego. De man aan het kruis is een archetypisch beeld. Hij is elke man en elke vrouw. Zolang je je verzet tegen het lijden, is het een langzaam proces omdat het verzet meer ego voortbrengt dat verbrand moet worden. Maar als je het lijden aanvaardt, gaat het proces sneller door het feit dat je bewust lijdt. Je kunt het lijden voor jezelf aanvaarden of het voor iemand anders aanvaarden, zoals je kind of je vader of moeder. In het midden van het bewuste lijden vindt de verandering al plaats. Het vuur van het lijden verandert in het licht van het bewustzijn. Het ego zegt: ‘Het is verkeerd dat ik moet lijden’, en door die gedachte moet je veel meer lijden. Het is een verdraaiing van de waarheid die altijd paradoxaal is. De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’. Als we het begin van dit citaat: ‘De mensheid is voorbestemd om een einde aan het lijden te maken’ letterlijk opvatten dan stuiten we meteen al op een tegenstrijdigheid. Want volgens Tolle maakt niet God een einde aan het lijden maar doet de mensheid dat zelf. Tegelijkertijd zegt Tolle echter dat de mens ertoe ‘voorbestemd’ is om aan het lijden een einde te maken. ‘Voorbestemd’ kan toch niet anders betekenen dan dat er iemand is die jou voorbestemd heeft tot die bepaalde taak. Iemand die daar van tevoren over heeft nagedacht en vervolgens besloten heeft om jou die taak toe te bedelen. Maar die persoon komt bij Tolle niet in beeld. Over die persoon horen we Tolle nooit spreken want die Persoon kan dan niemand anders zijn dan God zelf. En daar gelooft Tolle niet in. Het betoog dat Tolle hier over de zin van het lijden houdt lijkt in bepaalde opzichten op Tolle’s opvattingen over de strijd tegen het kwaad en tegen ziekten, waarover we in het vorige hoofdstuk al spraken. Daar schreef Tolle dat we vooral niet de strijd moeten aanbinden tegen het kwaad in onszelf en in de wereld en dat we ook niet tegen ziekten moeten strijden.
Als het over het lijden gaat dan neemt Tolle op bepaalde punten eenzelfde standpunt in. Tolle hekelt het ego wanneer het ego zegt: ‘Het is niet goed dat ik moet lijden’; Tolle kwalificeert dat als een ‘waanvoorstelling’. Vervolgens geeft Tolle een positieve draai aan het lijden: ‘Lijden heeft een edel doel: de evolutie van het bewustzijn en het opbranden van het ego’. Vervolgens schrijft Tolle ook: ‘De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’ Als het waar is wat Tolle hier schrijft dan zouden we iedereen moeten adviseren om het lijden maar actief te gaan opzoeken en er ‘Ja’ tegen te zeggen, want je kunt jezelf er kennelijk door verlossen, want wat is nu fijner dan dat je ego wordt opgebrand en je geen last meer hebt van zonden en gebreken. Een volmaakte wereld ligt dan binnen eigen handbereik van de mens.
Indirect brengt Tolle ook het lijden van Jezus aan het kruis ter sprake wanneer hij in dit citaat zegt: ‘De man aan het kruis is een archetypisch beeld. Hij is elke man en elke vrouw’. Een ‘archetype’ is een ‘oerbeeld’, bij een ‘oerbeeld’ moeten we denken aan herinneringen uit het collectieve onbewuste van de hele mensheid die in ieder mens zijn opgeslagen en die opnieuw tot leven gebracht kunnen worden. Daar hoort een bepaald gedragspatroon bij dat gereactiveerd kan worden. Dat gedragspatroon is in dit geval het lijden van Jezus aan het kruis. Als Jezus aan het kruis inderdaad een archetype zou zijn, dan vertegenwoordigt Jezus aan het kruis dus volgens Tolle iedere man of vrouw die lijdt en andersom ook: iedere vrouw of man die lijdt vertegenwoordigt Jezus in Zijn lijden aan het kruis. Wat Tolle hier zegt is onjuist. Jezus is helemaal geen archetype. Het lijden van Jezus aan het kruis – trouwens ook Zijn sterven en Opstanding- is een uniek gebeuren wat door geen mens gekopieerd of overgedaan kan en mag worden en dus ook niet herbeleefd kan worden. Dat lijden van Jezus had nl. verzoenende kracht. Jezus leed voor ons aan het kruis en betaalde in onze plaats, zodat wij door God vrij gesproken konden worden. Van menselijk lijden kan dat nooit zo gezegd worden. Menselijk lijden heeft geen verzoenende kracht voor God. Wel kan een mens lijden als navolger van Jezus ( 1 Petr. 4:13-16). Als je Jezus volgt kan het zo maar zijn dat je vervolgd wordt, die vervolging ziet de Bijbel als een beproeving van het geloof. Miljoenen christenen hebben te maken gehad en hebben nog te maken met deze vervolging. Dat brengt veel lijden met zich mee. Maar de Bijbel roept je op om te midden van dat lijden – dat heel serieus wordt genomen en dat nooit gebagatelliseerd wordt – blij te zijn want ‘de Geest in al zijn luister rust op u’ (1 Petr. 4:16). Diepe blijdschap te midden van veel tranen. Blijdschap omdat je iets van God gekregen hebt wat niemand je kan afnemen, ook al moet je nog zo veel lijden.
We hebben al eerder geschreven dat Tolle op boeddhistische wijze alle emoties en gevoelens afvlakt. We hebben ook geschreven dat Tolle hiermee buiten de werkelijkheid van het leven staat. Tolle vlakt ook de diepte en de ernst van het lijden af. Dat doet hij wanneer Tolle zegt: 'Zolang je je verzet tegen het lijden, is het een langzaam proces omdat het verzet meer ego voortbrengt dat verbrand moet worden. Maar als je het lijden aanvaardt, gaat het proces sneller door het feit dat je bewust lijdt’ met als conclusie: ‘De waarheid is dat je ‘ja’ moet zeggen tegen het lijden voordat je er boven kunt staan’. Tolle propageert hier een ‘bewust’ soort van stoïcijnse houding ten aanzien het lijden. Als je je volgens Tolle verzet tegen het lijden dan kost dat meer energie en daardoor duurt het lijden langer. Je moet je dan ook maar niet druk maken om het lijden is eigenlijk de ondertoon van Tolle. Je moet jezelf niet druk maken om je persoonlijk lijden maar je ook niet druk maken als anderen in deze wereld lijden want ook dat kost energie en verlengt het lijden. Voer geen strijd tegen het lijden dat je zelf doormaakt en voer geen strijd tegen het lijden in deze wereld maar zeg maar gewoon ‘Ja’ tegen het lijden, lijkt het devies van Tolle te zijn. Iedereen kan begrijpen dat de strijd voor de fundamentele rechten van de mens door deze theorie van Tolle ondermijnd wordt. Feitelijk verzet je je niet meer tegen het lijden dat de martelpraktijken van vele regimes en dictaturen er in deze wereld teweeg brengt. Het resultaat is dat als je de opvattingen van Tolle in de praktijk zou brengen, je in feite carte blanche geeft aan alle onderdrukkende regimes in deze wereld.
De Bijbel daarentegen neemt het lijden wél serieus en roept ons op om, zover dat in ons vermogen ligt, het lijden te bestrijden en op te komen voor allen die hebben te lijden onder wat voor vorm van onrecht dan ook. Lijden hoort nl. niet bij Gods oorspronkelijke schepping. De mens kwam in opstand tegen God en sleurde de hele schepping in zijn val mee. Daardoor kwam het lijden in deze wereld (Rom. 8:22). Maar die vergankelijkheid en dat lijden van de schepping is slechts een tijdelijke zaak. Straks, als de grote dag van de terugkomst van Jezus is aangebroken, zal de schepping uit haar lijden verlost worden en mag de schepping weer gaan delen in de luister van God (Rom. 8: 21). ‘Lijden’ is in de Bijbel op zich genomen nooit iets positiefs maar God gebruikt het lijden wel ten goede voor wie Hem liefhebben (Rom. 8:28). Uiteindelijk is er niets dat de gelovigen kan scheiden van de liefde van God. Ook het lijden niet (Rom. 8:38,39). De gelovigen mogen ervan verzekerd zijn dat alles, ook het lijden, voor hen zal meewerken ten goede (Rom. 8:28) Alleen die verzekering kan te midden van veel lijden echte troost bieden. Die troost kan Tolle – met zijn ‘Ja’ tegen het lijden - echter niet bieden.
Wat mij opvalt is dat Tolle zich voortdurend tegenspreekt. In het vorige hoofdstuk hebben we geconstateerd dat Tolle wel degelijk gelooft in het bestaan van een absolute waarheid. In dit hoofdstuk schijnt hij dat weer te ontkennen wanneer hij schrijft:’ Aanhangers van zen zeggen: ‘Zoek niet naar de waarheid. Laat gewoon je meningen vallen.’ .Uiteraard betekent dat niet dat Tolle zijn mening laat vallen. Alle andere meningen moeten dat wel doen. Dat blijkt wanneer Tolle aan het einde van dit hoofdstuk het ‘collectieve ego’ gaat hekelen. Hij schrijft dan: ‘Een collectief ego is meestal nog minder bewust dan de individuen die dat ego vormen. Een menigte (een tijdelijke egoïsche entiteit) bijvoorbeeld is in staat tot het begaan van gruwelen waartoe de eenling buiten de menigte niet in staat zou zijn. Volkeren gaan zich niet zelden te buiten aan gedrag dat bij een persoon onmiddellijk als psychopathisch zou worden herkend’ .Een slechte zaak dus dat collectieve ego. Behalve…… wanneer dit collectieve ego zich achter de opvattingen van Tolle schaart. Lees maar, want Tolle schrijft vervolgens: ‘Met het opdoemen van het nieuwe bewustzijn voelen sommige mensen zich geroepen om groepen te vormen die het verlichte bewustzijn verspreiden. Die groepen zullen geen collectieve ego’s zijn. De individuen waaruit die groepen bestaan hebben niet de behoefte hun identiteit door die groep te laten bepalen. Ze zoeken geen vorm meer om aan te geven wat ze zijn. Zelfs als de mensen die zo’n groep vormen niet helemaal vrij zijn van ego, hebben ze genoeg bewustzijn in zich om het ego in zichzelf of in andere mensen te herkennen zodra het de kop opsteekt. Maar voortdurende waakzaamheid is geboden omdat het ego eropuit is de macht te grijpen en zich met alle middelen te handhaven. Het oplossen van het ego door het in het licht van het bewustzijn te brengen – dat wordt een van de belangrijkste doelen van deze groepen, of dat nu verlichte bedrijven, liefdadigheidsinstellingen, scholen of gemeenschappen van samenlevende mensen zijn. Verlichte collectieven gaan een belangrijke functie vervullen in de opkomst van het nieuwe bewustzijn. Net zoals egoïsche collectieven je in onbewustheid en lijden kunnen trekken, kan het verlichte collectief een maalstroom voor het bewustzijn vormen die de overgang van de aarde bespoedigt’. Een collectief ego is dus volgens Tolle verschrikkelijk behalve als dat collectief ego de standpunten van Tolle vertolkt, dan gelden de wetten van het collectieve ego ineens niet meer. Dan hebben andere collectieve ego’s het gedaan en wordt werkelijkheid wat Tolle al eerde in dit hoofdstuk heeft geschreven, wanneer hij Sartre citeert: ‘De hel, dat zijn de anderen’ en ‘Het zijn altijd de anderen die het jou aandoen’.
Volgens Tolle moeten we dus de overgang naar de nieuwe aarde verwachten van deze collectieven die vrij zijn van het ego. Dat gaat volgens Tolle bovendien nog heel gemakkelijk ook. Want eerder in dit hoofdstuk had Tolle al geschreven: ‘Je bevrijden van het ego is in werkelijkheid niet zo’n enorm karwei, maar een heel klein. Het enige wat je hoeft te doen is je bewust worden van je gedachten en emoties – op het moment dat ze er zijn. Dat is niet echt iets ‘doen’, maar een alert ‘zien’. In die zin is het waar dat je niets kunt doen om je van het ego te bevrijden’. Je vraagt jezelf verbijsterd af: als dat zo gemakkelijk is, waarom is die utopie van Tolle dan niet allang gerealiseerd en waarom leven we dan nog niet op die nieuwe aarde die Tolle ziet?. Het kost volgens Tolle geen pijn, geen moeite, slechts een ‘alert zien’. U begrijpt: wat Tolle hier schrijft is te simpel om waar te zijn. Het is totaal niet verankerd in de realiteit. Je kunt nu de vraag stellen: maar hoe zit dat dan met het Koninkrijk van God zoals de Bijbel dat tekent? Je krijgt de toegang tot dat Koninkrijk toch uit genade, voor niets, zonder dat de mens die toegang kan verdienen? Is dat dan ook niet te simpel? Dan is ons antwoord: Nee, dat is niet simpel. Voor die toegang tot dat Koninkrijk is een zeer hoge prijs betaald. Het heeft God het kostbaarste wat Hij had gekost: zijn eigen Zoon. Daardoor kon recht en gerechtigheid hersteld worden in deze wereld. Dat herstel kost strijd en kost moeite, dat is waar, maar het geeft nu al ook intense blijdschap en troost. Want de uitkomst is zeker: de overwinning aan het einde.
Ten slotte nog iets over Tolle’s begrip van ‘onsterfelijkheid’. Tolle schrijft over dit thema aan het einde van dit hoofdstuk onder het kopje: ‘Een onweerlegbaar bewijs van onsterfelijkheid’. Je zou op het eerste gezicht zeggen: dat is goed nieuws want ook wij geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel en dan is het mooi als anderen, zoals Tolle, in staat zijn om zelfs ‘onweerlegbaar bewijs’ van deze onsterfelijkheid te leveren. Maar als we vervolgens zien hoe Tolle dit beargumenteerd dan stelt zijn bewijs teleur. We hebben al eerder aangetoond dat de strijd tegen het kwaad in onszelf en in deze wereld, maar ook de strijd tegen bedreigende machten als ziekte en lijden door Tolle wordt opgegeven. Iets soortgelijks doet Tolle ook met wat de Bijbel ‘onze laatste vijand’ noemt: de dood ( 1 Kor. 15:26). De angst die deze vijand bij de mens inboezemt, wordt door Tolle weg geredeneerd. Binnen zijn geconceptualiseerde visie past dat goed. We hebben al eerder gesteld dat het hele denkconcept van Tolle erop gebaseerd is om je een goed gevoel te geven. Om je een goed gevoel te geven moeten alle emoties bij Tolle afgevlakt worden zodat je er geen last meer van hebt. Bij dat goed gevoel past geen angst voor de dood. De dood noemt hij daarom slechts een ‘schijnbare werkelijkheid en bedreiging’ . Maar het lijkt ons beter om eerst de context te geven waarin staat dat de dood een ‘schijnbare werkelijkheid en bedreiging is ‘. Dit citaat luidt: ‘Het ego ontstaat door een splitsing in de menselijke psyche waarbij de identiteit zich splitst in twee delen die we ‘ik’ en ‘mij’ kunnen noemen. Elk ego is daarmee schizofreen, om dat woord eens te gebruiken in de populaire betekenis van een gespleten persoonlijkheid. Je leeft met een mentaal beeld van jezelf, een conceptueel zelf waar je een relatie mee hebt. Het leven zelf wordt geconceptualiseerd en losgemaakt van wie je bent als je het over ‘mijn leven’ hebt. Op het moment dat je ‘mijn leven’ zegt of denkt en gelooft in wat je zegt (in plaats van het als een taalkundige conventie te gebruiken), ben je het rijk van de waan binnengegaan. Als er zoiets is als ‘mijn leven’, volgt daaruit dat ik en mijn leven twee dingen zijn en dus kan ik mijn leven, mijn ingebeelde gekoesterde schat, ook verliezen. De dood wordt een schijnbare werkelijkheid en een bedreiging. Woorden en concepten splitsen het leven in afzonderlijke segmenten die zelf niet werkelijk zijn. We zouden zelfs kunnen zeggen dat de opvatting van ‘mijn leven’ de oorspronkelijke waan van het afgescheiden zijn is, de bron van het ego. Als ik en het leven twee zijn, sta ik los van het leven, sta ik los van alle dingen, alle wezens, alle mensen. Maar hoe zou ik los kunnen staan van het leven? Wat voor ‘ik’ zou er los van het leven, los van Zijn, kunnen bestaan? Het is volstrekt onmogelijk. Er is dus niet zoiets als ‘mijn leven’ en ik heb geen leven. Ik ben leven. Ik en het leven zijn één. Het kan niet anders. Hoe zou ik dan mijn leven kunnen verliezen? Hoe kan ik iets verliezen wat ik niet eens heb? Hoe kan ik iets verliezen wat Ik Ben? Het is onmogelijk’.
Tolle zegt: ‘Het ego ontstaat door een splitsing in de menselijke psyche waarbij de identiteit zich splitst in twee delen die we ‘ik’ en ‘mij’ kunnen noemen. Elk ego is daarmee schizofreen’. Onze vraag: wie heeft die splitsing laten ontstaan? Wanneer heeft deze splitsing in de menselijke psyche plaats gevonden? We kunnen van die splitsing nergens enig spoor ontdekken in de geschiedenis. Als er, zoals Tolle stelt, van een splitsing in de menselijke psyche sprake zou zijn, dan is strikt genomen ieder mens schizofreen, want ieder mens beschikt immers over een ego. Als je daar over nadenkt dan kan je geen andere conclusie trekken dan dat die hele splitsing in de psyche in elke mens, waar Tolle het over heeft, ronduit absurd is. In feite is het niets anders dan een boeddhistisch denkconcept dat Tolle heeft overgenomen. In werkelijkheid bestaat die splitsing helemaal niet. Het is o.i. dan ook onzin dat ‘elk ego daarmee schizofreen is’ zoals Tolle zegt. Voor de duidelijkheid: daarmee ontkennen we niet dat schizofrenie, als psychische aandoening, niet zou bestaan. (Hoewel, zie ook www.Schizofreniebestaatniet.nl).
De grondfout in het denkconcept van Tolle, die telkens tevoorschijn komt, is dat hij de mens van zijn identiteit berooft. Bewust zijn en onbewust zijn vormen samen de identiteit van de mens. Tolle gaat daar een splitsing in aanbrengen die nergens op gefundeerd is, maar wel de grootste ongelukken veroorzaakt. Bewustzijn en onbewust zijn vormen samen een eenheid van identiteit die niet uit elkaar te trekken is. Als er een roofmoord plaats vindt, dan handelt de moordenaar met voorbedachte rade. Hij wil geld. Daar is hij zich van bewust. Bewust vermoordt hij iemand om dat geld te bemachtigen. Waarom zou zo’n roofmoordenaar dat ook niet vanuit zijn bewuste ‘Zijn’ doen? Natuurlijk kan het zo zijn dat de roofmoordenaar niet- of niet volledig- bewust is van de ellende hij aanricht bij het slachtoffer en de nabestaanden. Bewustzijn en onbewust zijn, zijn dan ook niet uit elkaar te trekken en lopen door elkaar heen, ook bij deze roofmoordenaar. Zij vormen samen de mens de roofmoordenaar. Daarom is zo’n moordenaar ook toerekeningsvatbaar. Dat ‘Zijn’ of dat ‘Ik Ben’ -dat bewuste zijn – is als het er op aankomt even corrupt en misdadig als wat Tolle het ‘onbewuste ego ‘ noemt. De slager gaat ook hier zijn eigen vlees keuren. De slager dat is in dit geval het bewuste ‘Zijn’, het ‘Ik Ben’. Die slager keurt zijn eigen ego. Nu wordt eerst de slager door Tolle op een voetstuk gezet. De slager krijgt van Tolle goddelijke eigenschappen toegedicht. Hij krijgt zelfs de naam ‘Ik Ben’, een naam die God voor zichzelf gereserveerd heeft (Ex. 3:14). De werkelijkheid is echter dat die slager zelf ook een moordenaar is. Zo’n moordenaar, ook al tooit hij zich met de naam ‘Ik Ben’, is helemaal niet bevoegd en ook niet in staat om een oordeel te vellen over zijn eigen menselijke ego. Hij is namelijk net zo misdadig en corrupt als degene die hij beoordeelt.
De opmerking van Tolle: ‘Op het moment dat je ‘mijn leven’ zegt of denkt en gelooft in wat je zegt (in plaats van het als een taalkundige conventie te gebruiken), ben je het rijk van de waan binnengegaan' ‘klopt dan ook van geen kanten en daarmee is Tolle zelf het rijk van de waan binnen gegaan. ‘Mijn leven’ bestaat wel degelijk. ‘Ik’ en ’mijn leven’ vormen nl een ondeelbare eenheid. Die eenheid zorgt voor een unieke identiteit van ieder mens. Ieder mens is daardoor een uniek schepsel van God. Een schepsel dat God naar Zijn eigen beeld en gelijkenis heeft gemaakt (Gen.1:28) en daardoor ook verantwoordelijkheid draagt.
Nu kan Tolle wel schrijven: ‘Ik ben leven. Ik en het leven zijn één. Het kan niet anders. Hoe zou ik dan mijn leven kunnen verliezen? Hoe kan ik iets verliezen wat ik niet eens heb? Hoe kan ik iets verliezen wat Ik Ben? Het is onmogelijk’ maar dat kan Tolle alleen maar zeggen als hij het menselijk ego abstraheert en het ego in feite geen blijvende existentie toekent en alleen maar de blijvende existentie erkent van wat Tolle noemt het ‘Zijn’ of het ‘Ik Ben’. Maar we hebben al gezien dat voor een dergelijke splitsing geen enkele grond te vinden is. Dus we mogen gerust stellen dat een mens wel degelijk zijn leven kan verliezen en sterven. Dat zou niet gebeurd zijn als de mens gehoorzaam gebleven was aan God (Gen. 3:3 en Gen. 3:23). Maar de mens koos ervoor om in opstand te komen tegen God en moest daardoor sterven. Dat ‘sterven’ betekent in de Bijbel niet dat de ziel van de mens zou ophouden te bestaan. ‘Sterven’ heeft in de Bijbel tweeërlei betekenis en wordt vanuit twee aspecten belicht. Het eerste aspect is de ‘lichamelijke’ dood. Ieder mens moet de lichamelijke dood sterven. Maar er is ook een tweede aspect wat we kunnen aanduiden als de ‘geestelijke’ dood. De geestelijke dood -ook wel de ‘tweede’ dood genoemd (zie Openb. 20:14 en 21:8)- is de eeuwige en totale vervreemding van God, het totaal afgesneden zijn van de aanwezigheid van God. Nu leert ook de Bijbel de onsterfelijkheid van de ziel (zie Ps. 16:10,Dan. 12:13, Openb. 6:9, Openb. 20:12-14). Maar dat is niet omdat de Bijbel de ziel van de mens als een goddelijk ‘Ik Ben’ of ‘Zijn’ zou zien. Dat denken van Tolle staat verre van de Bijbel af. Alleen God is onsterfelijk, wij zijn nooit onsterfelijk op basis van ons ‘Zijn’, dat soort van ‘Zijn’ bestaat helemaal niet. Maar we zijn alleen onsterfelijk omdat God ons het eeuwige leven geeft. We leven op de adem van zijn stem. God wist nooit uit wat Hij ooit is begonnen. Dat eeuwige leven is een geschenk van God en nooit een hoedanigheid een ‘Zijn’ dat we buiten God om zouden bezitten. De ‘bewijzen van onsterfelijkheid’ van Tolle bestaan dus o.i. niet.
Uw online reactie wordt op prijs gesteld. Ga hiervoor naar inderstaande knop 'reacties'. Wordt vervolgd.......

 

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 3.

images6MZ4R6N5.jpg

In deze aflevering bespreken we enkele intrigerende episoden uit het derde hoofdstuk van het boek van Tolle. We blijven ons er over verbazen dat – zoals we in het vorige hoofdstuk zagen – Tolle het menselijke ego kwalificeert als niet goed en niet slecht. Neutraal dus. Je moet volgens Tolle het ego niet zo serieus nemen en er maar een beetje om lachen. Dat verbaast des te meer nu hij hier schrijft: ‘ Schelden is de grofste vorm van een dergelijk etiketteren en van de behoefte van het ego gelijk te hebben en over andere mensen te triomferen: ‘lul, zak, teef’, allemaal definitieve uitspraken waarover geen discussie mogelijk is. Op het volgende niveau op de schaal van onbewustheid komt schreeuwen en gillen, en niet veel lager dan dat, lichamelijk geweld’. Ik denk echter dat je het lachen wel snel vergaat als je het slechtoffer wordt van dergelijke tiraden en fysiek geweld. Je moet er maar niet over in zitten als slachtoffer want het is, zegt Tolle, niet ‘persoonlijk’ bedoeld. De man of vrouw doet het immers ‘onbewust’ zegt Tolle voortdurend. Een uitweg die Tolle hier aanwijst is ‘niet reageren’. Tolle schrijft dan: ‘Niet reageren op het ego in andere mensen is een van de meest effectieve manieren om niet alleen je eigen ego voorbij te gaan maar ook het collectieve menselijke ego op te lossen’. En iets later schrijft Tolle: ’Niet reageren is geen zwakte maar kracht. Een ander woord voor niet reageren is ‘vergeven’. Vergeven betekent dat je iets door de vingers ziet, of beter, erdoorheen ziet. Je kijkt door het ego naar de normaliteit die in ieder mens als zijn wezen aanwezig is’. Natuurlijk is het zo dat ‘niet reageren’, je niet laten provoceren, in bepaalde gevallen escalatie van geweld kan voorkomen in deze wereld. In deze boze wereld roept elke actie al snel een reactie op, zodat er al snel een geweldscyclus ontstaat. Anderzijds kan ‘niet reageren’ gewoon een trucje van jezelf zijn, om ergere schade voor jezelf te voorkomen. ‘Niet reageren’’ kan net zo goed een vorm van arrogantie zijn. Je reageert niet op de ander omdat je jezelf boven de ander verheven voelt en je hem of haar minacht. Maar om te stellen, zoals Tolle doet, dat ‘vergeven’ synoniem is met ‘niet reageren’ is .o.i. pertinent onjuist. Begrijpt Tolle wel wat ‘vergeven’ betekent? Wil je kunnen vergeven, dan heb je liefde in je hart nodig. Die liefde hebben we van nature niet in ons zelf. Jezelf richten op wat Tolle noemt de ’normaliteit die in ieder mens als zijn aanwezig is’ ,als model voor vergeving, bestaat helemaal niet, dat idee is een bedenksel van Tolle zelf. Die liefde om te kunnen ‘geven’ en daarom te kunnen ‘vergeven’, heeft alleen God. Waarom? Omdat God zelf Liefde is. Maar dan is het wel belangrijk dat je eerst gaat begrijpen hoe diep de liefde van God voor jou is. En hoe ver die liefde gaat. Liefde, vergeving én recht horen namelijk bij elkaar en zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Om dit enigszins duidelijk te maken een voorbeeld. Als een rechter hier op aarde een moordenaar ‘vergeeft’ waarvan bewezen is dat hij de moord heeft begaan en deze moordenaar geen straf oplegt, hem vrij spreekt en laat gaan, dan is die daad van ‘vergeving’ van de rechter geen liefde maar onrecht. En dan maakt het niet uit hoeveel liefde en erbarming deze rechter ook in zijn hart mag voelen voor deze moordenaar. Zo’n vrijspraak, zo’n vergeving, is tegen het recht en ook tegen het rechtsgevoel. De moordenaar heeft met zijn daad onherstelbare schade, pijn en verdriet aangericht. Pijn en verdriet, vooral ook bij de nabestaanden. Iedereen voelt aan dat de rechtsorde en het rechtsgevoel door de moordenaar geschonden zijn. En rechter heeft nu de taak om – voor zover dat mogelijk is - het recht herstellen door de moordenaar te straffen met een straf die past bij de ernst van de misdaad. Een rechter die zo handelt herstelt – voor zover dat mogelijk is - het recht en het rechtsgevoel, juist ook uit liefde, uit compassie voor de slachtoffers van de misdaad.
De schuld die wij door ons egoïstische leven bij God opgebouwd hebben, is vanuit onszelf onbetaalbaar. Wij kwamen in opstand tegen God, de gever van al het goede, en verkochten onze ziel aan de duivel. We schoffeerden Gods schepping en maakten het leven in Zijn schepping ook voor onze medemens tot een hel. Wat heeft God, de hemelse rechter nu gedaan? Heeft hij de opstandige mens weggevaagd? Nee, hij bleef de mens intens lief hebben. Maar God wilde ook het recht handhaven. De rechtsorde in de schepping was door de mens geschonden. Liefde en recht moesten weer in harmonie met elkaar worden gebracht. Om liefde en recht weer in harmonie te brengen gaf God Zijn eigen Zoon, in onze plaats om in onze plaats aan het kruis voor ons te betalen. Doordat liefde en recht daardoor in harmonie werden gebracht, heeft Jezus door zijn offer een onuitputtelijke fontein van genade, vergeving en verzoening tot stand gebracht, waaruit nu ieder mens mag putten. Die liefde moet ons zo overweldigen dat we nu ook in staat zijn om de in verhouding kleine schuld, die onze naaste ten opzichte van ons heeft, te kunnen vergeven. Een ander vergeven kan je dus alleen als je zelf beseft hoeveel je zelf vergeven is door God. Schuld moet nl. betaald worden. Dat hoort bij het recht en bij de gerechtigheid. Maar Jezus heeft in onze plaats betaald. Zo wordt er recht gedaan.
Recht en gerechtigheid zijn echter woorden die in het arsenaal van Tolle niet bestaan. Slachtoffers van menselijk onrecht krijgen bij Tolle dan ook geen recht, nu niet en ook straks niet, als het laatste oordeel komt. Tolle gelooft niet in een laatste oordeel waarin alles wat nu niet recht gezet kan worden, wordt recht gezet.
Bij Tolle is echter voor vergeving geen prijs betaald. Vergeven gaat volgens Tolle vanzelf, dat blijkt wanneer hij schrijft: ‘Je moet niet proberen de grief los te laten. Proberen los te laten, te vergeven, werkt niet. Vergeving gaat vanzelf als je ziet dat de grief geen ander doel heeft dan een onwaar zelfgevoel te versterken, het ego in stand te houden. Het zien werkt bevrijdend. Jezus’ opdracht ‘je vijanden te vergeven’ gaat vooral over het uitschakelen van een van de belangrijkste egoïsche structuren in het menselijke verstand’. ‘Vergeven’ doe je volgens Tolle dus automatisch als je maar tot het juiste inzicht komt m.b.t. het ego van je naaste. Vergeving is een knop die dan volgens Tolle automatisch aan gaat. Is dat nu vergeving volgens Jezus? Ik denk van niet. Allereerst valt het op dat Tolle in bovengenoemd citaat van Jezus ‘je vijanden vergeven’ geen tekst verwijzing geeft. Dat doet Tolle bij andere citaten van Jezus vaak wel. Muggenzifterij? Ik denk van niet. Het citaat van Jezus wordt door Tolle onjuist weer gegeven. Want dit is wat Jezus in werkelijkheid zegt in Mat. 5: 44 en 45: ‘En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’. Ook hier is onvoorwaardelijke liefde de basis voor vergeving. Iemand van harte lief hebben die jou haat en die je zelfs ten dode toe vervolgt, is een eigenschap die geen mens uit zich zelf ter beschikking heeft. Alleen God kan je die geven wanneer je Hem erom bid. De conclusie moge duidelijk zijn: echt ‘vergeven’ gaat niet alleen veel dieper dan ‘niet reageren’, het is totaal iets anders. Alleen die echte vergeving verandert deze wereld.
Onder het kopje ‘Waarheid: relatief of absoluut?’ volgt nu een interessant gedeelte. Tolle lijkt de spijker op de kop te slaan wanneer hij schrijft: ‘De geschiedenis van het christendom is natuurlijk een schoolvoorbeeld van hoe het geloof dat je de enige bent die de waarheid kent, dat wil zeggen, gelijk heeft, je daden en gedrag tot in het waanzinnige kan corrumperen. Eeuwenlang werd het martelen en levend verbranden van mensen met opvattingen die ook maar iets afweken van de leer van de kerk of enge interpretaties van de schrift (de ‘Waarheid’) als goed gezien omdat de slachtoffers ‘verkeerd’ waren. Ze waren zo verkeerd dat ze omgebracht moesten worden. De waarheid werd als belangrijker beschouwd dan mensenlevens. En wat was de waarheid? Een verhaal waar je in moest geloven, een verzameling gedachten’. Wat Tolle hier beschrijft kan inderdaad gebeuren en is ook vaak gebeurd en het kan steeds weer opnieuw gebeuren wanneer ‘de waarheid’ verandert in ‘mijn waarheid’. Wat dat betreft is daar geen ontkomen aan. Maar wil dit nu zeggen dat ‘de waarheid’ niet bestaat, omdat er kennelijk zovelen zijn geweest, en nog zijn, die ‘de waarheid’ hebben verdraaid tot ‘mijn waarheid’ en die ‘mijn waarheid’ vervolgens met dodelijk geweld aan anderen hebben opgelegd? En dat alles onder de vlag van het christendom? Het goede nieuws is dat ook Tolle er van uitgaat dat ‘de waarheid’, ondanks alle misbruik, nog steeds bestaat en ook wij gaan daar vanuit. Alleen verschillen we van mening wat ‘de waarheid’ behelst. Daarover zo meteen meer. Maar de gruwelijkheden die Tolle hier beschrijft gebeuren helaas in iedere religie en ideologie. Tolle noemt hier expliciet de geschiedenis van het christendom maar ook in de ‘verlichte’ religies als het hindoeïsme en boeddhisme – waarvan Tolle een aanhanger is - komen bloedige vervolging en onderdrukking van andersdenkenden veelvuldig voor. Zo stond bijv. in het ND van 16 oktober jl. een rapport getiteld ‘Persecuted and forgotten’ van de organisatie ‘Aid to the Church in Need’. In dit rapport stond: ‘In India nam tussen oktober 2013 en januari 2015 het aantal aanvallen door radicale hindoes op christenen sterk toe. In Sri Lanka vielen extremistische boeddhisten vorig jaar tientallen kerken aan of dwongen deze te sluiten’. In het ND van 13 januari 2016 lezen we dat: ‘Het hindoeïstisch extremisme vooral christenen in India treft. Een hindoe – nationalistische groep wil met geweld elke Indiase staatsburger tot Hindoe maken. In Birma komen boeddhisten die zich tot het christendom bekeren in de problemen. In augustus vorig jaar is een anti bekeringswet aangenomen waardoor vrouwen toestemming aan hun ouders en de lokale overheden moeten vragen om te trouwen met een niet boeddhistische man. Ook daar neemt het geweld tegen christenen toe’.
Als je dit van Tolle nu zo leest, dan komt deze vraag naar boven: is het met geweld opdringen van ‘mijn waarheid’ – ongeacht of dit door een kerk gebeurt of door andere groepen of individuen die zich tooien met de naam christen of christelijk - terug te voeren op de leer en de persoon van Jezus zelf? Anders gezegd: wordt dit geweld tegen andersdenkenden door Jezus gesanctioneerd? Dan is het antwoord: op geen enkele manier. Het tegendeel is waar. Om dit te illustreren een voorbeeld uit het leven op aarde van Jezus. Toen men Jezus gevangen wilden nemen in de Hof van Getsemane greep Petrus naar een zwaard om Jezus te verdedigen. Daarbij sloeg Petrus het oor af van één van de gerechtsdienaren. Jezus zei: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats, want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen’ (Mat. 26:52). Geen geweld dus. Integendeel. In Mat. 5:38,39 zegt Jezus: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd:’’ Een oog voor een oog en een tand voor een tand. En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren’. En in 5:44: ‘heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen’. Jezus heeft nog nooit iemand gedwongen om Hem te volgen. Jezus nodigt uit maar dwingt nooit. Zo hebben miljoenen christenen in het verleden de vreedzame en liefdevolle leefregels van Jezus regels toegepast en worden ze nog steeds doo honderden miljoenen christenen over de hele wereld toegepast. Alle misbruik ten spijt. Jezus past de regel toe van de oude profeet Zacharia uit het Oude Testament: ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest’ (Zach. 4:6) zal het gebeuren’.
Zoals gezegd gelooft Tolle in het bestaan van de absolute waarheid en wij doen dat ook. Tolle bevestigt dit wanneer hij onder het kopje ‘Waarheid: relatief of absoluut?’ het volgende schrijft:‘ Er is maar één absolute Waarheid, en alle andere waarheden komen daaruit voort’. Laten we de waarheidsclaim van Tolle eens naast die van Jezus zetten.
A. Tolle’s absolute waarheidsclaim: ‘De Waarheid is onlosmakelijk verbonden met wie je bent. Ja, je bent de Waarheid. Als je er ergens anders naar gaat zoeken, word je elke keer bedrogen. Het Wezen dat je bent is de Waarheid’.
B. De absolute waarheidsclaim van Jezus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14:6).
Het is duidelijk dat de absolute waarheidsclaim A van Tolle inhoudt dat de mens zelf de absolute waarheid is, dat is de mens volgens Tolle in zijn ‘bewustzijn’, hetgeen Tolle elders het ‘Zijn’ of het ‘Ik Ben’ noemt. Met het ‘Ik Ben’ (‘Ik Ben’ is overigens een naam die God voor Zichzelf heeft gereserveerd) geeft Tolle de mens een goddelijke status, ja hij maakt de mens tot God, de mens zelf is dan ook de enige echte absolute waarheid volgens Tolle. Een gewaagde stelling van Tolle, als je ziet wat die mens ervan gebakken heeft!.
De waarheidsclaim B van Jezus is ook absoluut. Wanneer Jezus zegt: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ wil Jezus daarmee zeggen dat Hij de enige, exclusieve, Weg naar de Vader, naar God zelf is. Andere wegen of routes bestaan er niet. Hij is ook, dé Waarheid, buiten Hem bestaat er geen waarheid. Jezus belichaamt de ware God en het eeuwige leven. Daarom noemt Hij zich ook ‘het leven’. Buiten Jezus is er helemaal geen leven, is er helemaal niets. Met Jezus openbaart zich de werkelijkheid van God in deze wereld. Met Jezus presenteert zich de levende God in de wereld. Het is duidelijk dat A en B elkaar uitsluiten. Dus je hebt hier een keuze te maken en de vraag is: kies je voor Tolle of voor Jezus?.
Het merkwaardige dat Tolle nu gaat doen, is dat hij de woorden van Jezus ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ in zijn eigen visie gaat inpassen. Tolle gaat net doen alsof Jezus voor de visie van Tolle kiest en laat Jezus vervolgens als wegwijzer naar Tolle’s eigen waarheid functioneren. Dit blijkt wanneer Tolle schrijft: ‘Het Wezen dat je bent is de Waarheid. Jezus probeerde dat over te brengen toen hij zei: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven.’. Deze door Jezus uitgesproken woorden behoren tot de krachtigste en meest directe wegwijzers naar de Waarheid, als je ze goed begrijpt. Als je ze verkeerd opvat, worden ze echter een geweldig obstakel. Jezus spreekt over het binnenste Ik Ben, de wezenlijke identiteit van elke man en vrouw, van elke levensvorm in feite. Hij spreekt over het leven dat jij bent’. Tolle zou wellicht een beetje gelijk hebben als Jezus gezegd zou hebben: ‘Ik ben een weg ( in de betekenis van ‘wegwijzer’) naar de waarheid en het leven’. Maar dat zegt Jezus helemaal niet. Tolle verdraait de woorden van Jezus om daarmee zijn eigen visie te ondersteunen. We moeten Tolle’s visie volgen want schrijft hij:' Deze door Jezus uitgesproken woorden behoren tot de krachtigste en meest directe wegwijzers naar de Waarheid, als je ze goed begrijpt. Als je ze verkeerd opvat, worden ze echter een geweldig obstakel’. Hier zegt Tolle feitelijk dat je woorden van Jezus als ‘wegwijzer’ naar de ideeën van Tolle moet volgen anders begrijp je het niet en vorm je een obstakel voor de ideeën van Tolle zelf. Welnu, laten wij dan maar dat obstakel zijn want Tolle kan niet verhinderen dat Jezus nu eenmaal gezegd heeft wat hij heeft gezegd en dat is het tegenovergestelde van wat Tolle er van maakt.
Onder het kopje ‘Het ego is niet persoonlijk’ en het kopje ‘Oorlog is een denkrichting’ gaat Tolle een aantal zaken stellen waarmee hij o.i. behoorlijk door de mand valt. Zijn opvatting dat he ego ‘niet persoonlijk is’ hebben we in het vorige hoofdstuk al besproken en toen geconstateerd dat hij daarmee de verantwoordelijkheid van de mens voor de slechte daden van zijn ego terzijde schuift. Tolle bevestigt dit ook in dit hoofdstuk wanneer hij schrijft: ‘Alles waar je boos van wordt of waar je hevig op reageert zit ook in jou. Maar het is niet meer dan een vorm van ego en als zodanig is het volkomen onpersoonlijk. Het heeft niets te maken met wie die persoon is, en het heeft ook niets te maken met wie jij bent’.
Als Tolle het kwade ego dat in mijzelf zit bagatelliseert en de noodzaak er niet van inziet om daar tegen te strijden, dan is het ook geen wonder dat hij de strijd tegen het kwaad in de wereld om mij heen, al helemaal niet wil voeren. We vinden het zondermeer een kwalijke zaak dat Tolle de strijd tegen het kwaad in deze wereld in feite opgeeft. Dat blijkt wanneer hij schrijft: ’In bepaalde gevallen moet je jezelf of iemand anders ertegen beschermen dat je elkaar kwaad doet, maar pas ervoor op dat je er geen missie van maakt om ‘het kwaad uit te roeien’, want dan verander je waarschijnlijk in datgene waar je tegen vecht. Vechten tegen onbewustheid trekt jou ook in de onbewustheid. Onbewustheid, gestoord egoïsch gedrag, kun je nooit overwinnen door het aan te vallen. Zelfs als je je tegenstander overwint, blijkt de onbewustheid gewoon zijn intrek te hebben genomen bij jou, of de tegenstander neemt een nieuwe vorm aan. Wat je bestrijdt versterk je, en iets waartegen je je verzet houdt stand. Dezer dagen hoor je vaak de uitdrukking ‘de oorlog tegen’ dit of dat, en telkens als ik dat hoor weet ik dat het op een mislukking zal uitdraaien’. Als we dit advies van Tolle zouden opvolgen, dan zou er helemaal geen strijd meer gevoerd worden tegen de uitwassen van het kwaad. Geen strijd meer tegen bijv. de tabakslobby die bewust miljoenen slachtoffers maakt, geen strijd meer tegen honger, tegen kinderporno, tegen gedwongen prostitutie, tegen de onderdrukking van vrouwen, tegen kinderarbeid enz. , want zegt Tolle, het helpt toch niet en het draait allemaal op een mislukking uit. Misdaad moet je ook niet straffen vind Tolle want daar komen volgens Tolle alleen maar meer delinquenten van. Recht en gerechtigheid zijn daarbij het kind van de rekening, zoals we boven al hebben omschreven. We geven toe dat de strijd tegen het kwaad, het geweld en de uitbuiting in deze wereld nooit gewonnen kan worden want daar is de mens te diep voor gevallen. Maar dit maakt de strijd tegen het kwaad nog niet zinloos. Integendeel. Ook al kan er in de strijd tegen de honger van bijv. kinderen in deze wereld, van de tien kinderen maar één gevoed worden, dan is die strijd nog steeds zinvol. We worden opgeroepen om die strijd te blijven voeren, ook al is het dweilen met de kraan open. Dat die kraan open blijft staan is overigens onze eigen schuld. Wij rijke westerlingen vormen een derde van de mensheid en toch consumeren wij twee derden van alle grondstoffen en onthouden die aan twee derde van de wereld. Ook na zijn opstand tegen God, zocht God de mens weer op en riep hem ter verantwoording: ‘Adam, waar ben je?’ . De roeping om te strijden tegen het kwaad is gebleven en die roeping die geldt voor alle mensen, of ze nu gelovig zijn of niet. Tolle maakt het nog bonter wanneer hij schrijft dat je zelfs ziekten en epidemieën niet meer moet bestrijden want: ‘De oorlog tegen ziekte heeft ons onder andere de antibiotica opgeleverd. Aanvankelijk waren die buitengewoon succesvol en leek het erop dat we daarmee de oorlog tegen infectieziekten zouden kunnen winnen. Nu zijn veel experts het erover eens dat het wijdverbreide en onzorgvuldige gebruik van antibiotica een tijdbom heeft opgeleverd en dat bacteriestammen die resistent zijn geworden tegen antibiotica naar alle waarschijnlijkheid voor een terugkeer van die ziekten en mogelijk epidemieën gaan zorgen. Volgens het Journal of the American Medical Association is medisch handelen in de Verenigde Staten de meest voorkomende doodsoorzaak na hart- en vaatziekten en kanker. Homeopathie en acupunctuur zijn voorbeelden van alternatieve benaderingen van de geneeskunde die ziekte niet als vijand beschouwen en daarom geen nieuwe ziekten scheppen’. Je vraagt je of hoe Tolle tot zo’n uitspraak komt dat ziekte niet als een ‘vijand’ beschouwd dient te worden?. Als ziekte, zoals Tolle beweert, geen doodsvijand is, dan hoef je ziekte ook niet te bestrijden en is dat vanuit die optiek ook logisch. We dienen m.i. goed in het oog te houden dat Tolle o.i. een vertegenwoordiger is van de oosterse godsdiensten en met name het boeddhisme. Er bestaat in de oosterse godsdiensten en met name in het boeddhisme geen absolute tegenstelling tussen goed en kwaad. Binnen die opvatting is het kwade er nu eenmaal en is het goede er nu eenmaal en zijn die er altijd al geweest. Het ene bestaat bij de gratie van het andere. Licht kan er alleen maar zijn omdat er ook duisternis is. Het heeft dan ook geen zin daar tegen te strijden. Je moet alleen proberen het kwade een zodanige plaats te geven, dat je er geen last van hebt. Daar is Tolle dan ook voortdurend mee bezig. Hij wil je op een bepaalde manier van het kwaad in jezelf (het ego) en het kwaad in de wereld afschermen. Je trekt jezelf terug in de schulp van je ‘verlichte’ bewustzijn en het gevolg daarvan is dat je het kwaad in jezelf (het ego) én het kwaad in de wereld onberoerd laat. Het kwaad kan feitelijk zijn gang gaan en welig tieren. Dit alles is volgens Tolle nodig om je een goed gevoel te geven. Het ego van de mens vindt deze thesen van Tolle prima. Het verhaal van Tolle voelt in eerste instantie aan als een ‘thuis’ komen. En toch is dat een bedrieglijk thuis komen want Tolle vlakt alles af, het goede én het kwade. Daarmee plaatst Tolle zich buiten de realiteit van het leven, die veel weerbarstiger is en veel dieper gaat dan Tolle ons wil laten geloven.
De Bijbel echter, beschouwt de dood (en dus ook ziekte) wel degelijk als een vijand die bestreden dient te worden. Die vijand, de dood, heeft de mens zelf binnen de poorten van zijn bestaan gehaald toen hij in opstand kwam tegen God: ‘als je daarvan eet zul je sterven’ (Gen 3:3). Lichamelijk én geestelijk. Oorspronkelijk hoorde de dood echter niet bij de geschapen wereld van God. Het is waar, de strijd tegen de (lichamelijke) dood kan niet gewonnen worden. Althans nog niet. Ons lichaam moet nu nog sterven, daar is geen ontkomen aan. De dood zal pas overwonnen zijn als Jezus terug komt (1 Kor. 15: 54,55). Als de dood onze grote vijand is, dan is één van de grote aanjagers van de dood, nl. de ziekte, ook een vijand die bestreden moet worden. In die strijd zijn door de medische wetenschap al veel successen geboekt. Antibiotica is daar één van, ook al ligt resistentie op de loer. Virussen, ziekten zijn echter weerbarstig en vechten in nieuwe gedaanten terug. Al met al heeft de medische wetenschap heel veel vooruitgang geboekt in de strijd tegen ziekten en daar mogen we dankbaar voor zijn. De tirade van Tolle tegen de medische wetenschap mist dan ook alle realiteitszin. Tolle schijnt te willen suggereren dat alleen de alternatieve geneeswijzen - homeopathie en acupunctuur – een genezende werking hebben. Volgens Tolle komt dat omdat de alternatieve geneeskunde ziekte niet als een vijand beschouwt. Nu zeg ik geen kwaad woord over homeopathie en acupunctuur. Ik ben geen medicus en ik heb daar geen verstand van en als mensen zeggen dat ze daar baat bij hebben, dan geloof ik dat. Maar waar ik me wel zorgen over maak is dat Tolle met één pennenstreek de hele medische wetenschap aan de kant gooit. Het kan voor onkundige mensen zo maar aanleiding zijn om de reguliere medische zorg te mijden en zich over te geven aan alternatieve kwakzalvers. Met soms fatale gevolgen. De actrice Silvia Millecam ,die in 2001 overleed, is er een bekend voorbeeld van.
Toch zit er een bepaalde logica in Tolle’s benadering van ziekte die hij niet als vijand beschouwt. Het heeft alles te maken met het o.i. onjuiste mensbeeld dat Tolle hanteert. Enerzijds tekent Tolle de kwalijke werking van het menselijke ego zeer accuraat. Maar anderzijds bederft Tolle die accurate benadering door de menselijke geest – o.i. ten onrechte - op te splitsen in een onbewuste component (het ego) en de ‘bewuste’’ component. Die ‘bewuste’ component is ten onrechte bij Tolle goddelijk. En dat goddelijke ‘bewustzijn’ gaat bij Tolle de kwalijke daden van het ego vergoelijken. Het gevolg hiervan is dat de strijd tegen het kwaad in de mens- en annex ook in de maatschappij- hierdoor stagneert. Hetzelfde zien we wanneer het over Tolle’s opvatting over ziekte gaat. Omdat Tolle ziekte niet als vijand (kwaad) beschouwt, stagneert de strijd tegen ziekten en epidemieën en komt de medische wetenschap tot stilstand, althans indien de opvattingen van Tolle hieromtrent in de wereld gevolgd zouden worden.
Onder het kopje: ‘Het ego voorbij: je ware identiteit’ schrijft Tolle: ‘Spirituele zelfverwezenlijking wil zeggen dat je duidelijk ziet dat wat je waarneemt, ervaart, denkt of voelt uiteindelijk niet is wie je bent, dat je jezelf niet kunt vinden in al die dingen die voortdurend voorbijgaan. De Boeddha was waarschijnlijk de eerste die dat duidelijk zag en dus werd anata (geen zelf) een van de centrale punten van zijn leer. En toen Jezus zei: ‘Verloochen jezelf’, was wat hij bedoelde: ontken (en vernietig) de illusie van het zelf. Als het zelf – ego – werkelijk is wie ik ben, zou het absurd zijn om het te ‘verloochenen’. Ook hier doet Tolle het voorkomen alsof Jezus en Boeddha het eens zijn en op dezelfde lijn zitten. Ook hier ontbreekt weer bij het citaat van Jezus ‘verloochen jezelf’ een tekstverwijzing uit de Bijbel. Reden genoeg om weer wat alarmbelletjes te laten rinkelen. Want wat zegt Jezus in werkelijkheid in Mat. 16:24,25: ‘Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden’. Het gaat in dit citaat van Jezus helemaal niet om de vernietiging van het ‘zelf’, het ‘ego’. Jezus vernietigt nooit ego’s. Hij vernieuwt ego’s door de kracht van de Heilige Geest. Het gaat in dit citaat over het navolgen van Jezus. Niemand kan dit uit zich zelf . Ieder mens verzet zich daartegen. Jezus volgen gaat tegen je aangeboren gevoel in. Willen we hem toch volgen, dan moeten we onszelf ‘verloochenen’. Dan moeten we tegen onze eigen natuur ingaan. Schijnbaar kom je op achterstand als je Jezus volgt. Schijnbaar verlies je je leven als je Jezus volgt. Maar zegt Jezus, het is slechts schijn. Het is alsof Jezus zegt: ’Laat mij met mijn Geest in jou komen, dan zal je jezelf verloochenen en mij navolgen en hoewel het lijkt alsof dan je leven verliest wanneer je mij volgt, het is slechts schijn want uiteindelijk zal je het echte leven vinden’.
Onder het kopje ‘Alles wat we bouwen is instabiel’ zegt Tolle het volgende: ‘Als je beseft dat alles wat we bouwen kan instorten (instabiel is), zelfs het schijnbaar vaste materiële, komt er vrede in je op. Dat komt doordat het inzicht in de vergankelijkheid van alle vormen je herinnert aan de dimensie van het vormloze in jezelf, aan wat de dood te boven gaat. Jezus noemt dat ‘eeuwig leven’. Weer zo’n citaat van Jezus zonder tekstverwijzing. Het ‘vormloze in jezelf’ is volgens Tolle onsterfelijk want zegt hij ‘het gaat de dood te boven’. Het ‘vormloze in jezelf' leeft dus eeuwig en is dus volgens Tolle goddelijk. Je bent zelf dus god volgens Tolle. Noemt Jezus dit ‘vormloze in jezelf’ echt ‘eeuwig leven’? Nou, we denken van niet. Jezus zegt in Joh. 17:3: ‘Het eeuwige leven, dat is dat zij U (God de Vader) kennen, en Hem die U gezonden hebt, Jezus Christus’. God en Jezus ‘kennen’ is niet alleen weten wie God of Jezus is maar ook met God en Jezus leven in een diepe en innige verbondenheid. Wie dat gelooft en zo leeft, heeft het eeuwige leven. Dat is heel wat anders dan Tolle hier schrijft.
Uw reactie op dit artikel is meer dan welkom....Wordt vervolgd....

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 2.

images6MZ4R6N5.jpg

We gaan nu enkele passages uit het tweede hoofdstuk van het boek van Eckart Tolle bespreken. Het tweede hoofdstuk heeft als titel meegekregen ‘Het ego: de huidige toestand van de mensheid’. Tolle maakt meteen duidelijk dat hij van ‘woorden’ niets moet hebben. ‘Woorden’ zitten bij Tolle nl. gelinkt aan ‘gedachten’ en gedachten zijn verbonden met het verstand. Van het menselijk verstand moet Tolle niets hebben. Het verstand van de mens lijkt bij Tolle de grote boosdoener. Dat blijkt wanneer hij schrijft: ‘Als je de wereld niet bedekt met woorden en etiketten, keert er een gevoel voor het wonderbaarlijke terug in je leven dat lang geleden verloren is gegaan toen de mensheid het verstand niet meer gebruikte maar er bezeten door raakte. Er keert een besef van diepte terug in je leven. De dingen krijgen hun nieuwheid, hun frisheid terug. En het grootste wonder is te ervaren dat je essentiële zelf er is vóór woorden, gedachten, mentale etiketten en beelden. Om dat te laten gebeuren moet je je besef van ik, van Zijn, losmaken van alle dingen waar het mee verward is raakt, dat wil zeggen, waarmee het zich geïdentificeerd heeft’. Volgens Tolle ging er dus iets mis met de mens toen hij ‘bezeten’ raakte door zijn verstand. Wanneer gebeurde dat precies en waarom gebeurde dat? En er is dus kennelijk ook nog een tijd geweest dat de mens niet bezeten was door zijn verstand?. Tolle laat zich daar niet over uit. Geen wonder, want Tolle heeft daar geen verklaring voor. De Bijbel des te meer. Er is volgens de Bijbel een tijd geweest, nog voor dat de mens in zonde viel, dat de mens de liefde van God beantwoordde met zuivere wederliefde. De mens had toen God lief met ‘heel zijn hart, met heel zijn ziel, en met heel zijn verstand’ (Mat. 22:37). Bij die liefde was de hele mens betrokken. Zowel zijn bewustzijn als zijn onbewust zijn. Met hart en ziel en verstand was de mens aan God verbonden. Toen kwam er een moment dat de mens in zonde viel. Hij wilde aan God gelijk zijn(Gen 3:5) en koos tegen God en voor de duivel. Hij koos radicaal tegen God, met zijn totale mens zijn. Daar was zijn verstand, zijn hart en zijn ziel, alles bij betrokken. Dat deed de mens niet onbewust, maar bewust en opzettelijk. Sindsdien is die mens totaal verdorven. Maar God ging hem redden. Dat deed Hij door beloften. Die beloften zijn vervat in ‘woorden’. ‘Woorden’ van God waaraan Tolle zo’n afkeer van heeft. God heeft die woorden waar gemaakt. Hij heeft de belofte gezonden. Die belofte is Christus. Christus heeft gerepareerd wat de mensheid stuk had gemaakt. Zo komt het weer goed tussen God en mens. Christus heeft daarvoor geleden en heeft daarvoor betaald en is gestorven voor ons aan het kruis. Maar Hij is opgestaan en leeft. Daardoor leven wij nu ook. Nu leven we nog steeds van Zijn ‘Woord’. En dat woord heeft ook nu nog een belofte: Hij komt terug op een Nieuwe Aarde. Dat is een heel andere nieuwe aarde dan Tolle in gedachte heeft. Beloftes vervat in woorden vragen om geloof. Geloof vraagt om vertrouwen. Vertrouwen dat Hij even zeker als Hij gekomen is, ook zal terug komen. Daarom spreken we ook over het christelijk geloof. Zonder die beloften, die woorden, zonder dat geloof kunnen wij niet leven. Dus woorden zijn in dit verband van het allergrootste belang.
Onder het kopje ‘Het illusoire zelf’ zegt Tolle: ‘ Wanneer je ‘ik’ zegt, is wie je daarmee aanduidt niet wie je werkelijk bent. Door een monsterachtig reductionisme wordt de oneindige diepte van wie je bent verward met een paar klanken of de gedachte van ‘ik’ in je hoofd en waarmee dat ik zich identificeert’. Toen we dit citaat van Tolle lazen moesten we denken aan wat de Franse president Hollande zei op vrijdag 27 november 2015 bij de herdenking van de 130 slachtoffers van de terroristische aanslagen in Parijs. Hollande zei toen: ‘Onze vijand is de haat’ en ‘die vijanden zullen we samen overwinnen’. Cabaretier Freek de Jonge reageerde hierop als volgt: ‘De haat zit in mij, wil ik die bestrijden dan moet ik mezelf de oorlog verklaren’. Freek de Jonge heeft gelijk: haat is een universele drijfveer die ieder mens in zichzelf moet opsporen, arresteren en kruisigen. Het is echter een illusie om te denken dat je dat op eigen kracht kunt. Je hebt daarvoor de hulp van God nodig. Tolle denkt dat de mens het zelf kan. Tolle denkt dat je de haat vanuit het goddelijke Zijn dat in je zit, kunt neutraliseren. ‘Neutraliseren’ zeggen we en niet ‘bestrijden’. Want volgens Tolle heeft het bestrijden van het kwaad geen enkele zin. Als je de strijd tegen het kwaad echter opgeeft, dan krijgt het de kans nog verder te woekeren dan dat het al doet. Dat kwaad, die haat komt op elk niveau in de samenleving voor. Een zorgvuldig opgekweekte vechtscheiding of burenruzie kan even verzengend en destructief zijn als het vuur van een Kalasjnikov, een bomgordel of de terreur van I.S. Gandhi zei: ‘We denken dat haat de vijand is, maar dat klopt niet; het is de angst’. Haat en angst horen echter in hetzelfde rijtje thuis. Uit haat plegen terroristen aanslagen, waarmee ze een samenleving angst inboezemen. En uit angst grijpen mensen en overheden- de bombardementen in Syrië op ISIS - naar maatregelen waarmee ze het vuur van de haat aanwakkeren. Nogmaals: Freek de Jonge heeft gelijk: ‘De haat zit in mij’. Niet in een deel van mij, niet alleen maar in mijn ego maar in mijn hele persoon . Pas als de mens de diepte van deze tragedie onder ogen ziet, is er redding mogelijk en gloort er licht aan de horizon. Tolle echter, reduceert de diepte van deze tragedie en dat is een reductie met catastrofale gevolgen, zoals we later nog zullen zien.
Onder het kopje: ‘Inhoud en structuur van het ego’ schrijft Tolle: ‘Een van de meest fundamentele structuren van het verstand waardoor het ego zich kan manifesteren is identificatie. Het woord ‘identificatie’ is afgeleid van het Latijnse ‘idem’, dat ‘zelfde’ betekent, en ‘facere’, dat ‘maken’ betekent. Dus als ik me met iets identificeer, ‘maak ik er hetzelfde van’. Hetzelfde als wat? Hetzelfde als ik. Ik verleen er een zelfgevoel aan en zo wordt het een deel van mijn ‘identiteit’. Een van de meest fundamentele niveaus van identificatie is die met dingen: mijn speelgoed wordt later mijn auto, mijn huis, mijn kleren enzovoort. Ik probeer mezelf in dingen te vinden, maar slaag daar nooit helemaal in en het eindigt ermee dat ik me erin verlies. Dat is het lot van het ego’. Wat Tolle hier schrijft over identificatie is op zich genomen juist. Echter, met deze restrictie dat die identificatie waar Tolle het over heeft, niet alleen met het verstand plaats vindt maar dat die identificatie de hele mens omvat en niet alleen maar zijn ego. Het mes van de identificatie van Tolle snijdt echter niet diep genoeg. Wat Tolle hier ‘identificatie’ noemt heet in de Bijbel ‘afgoderij’. Die afgoderij gaat veel verder en zit veel dieper dan wat Tolle ‘identificatie’ noemt. In de oorspronkelijke ongevallen staat vervulde God het hele hart van de mens. De mens ontleende toen zijn identificatie volledig aan God. De mens was volledig op God gericht, hij vertrouwde God volkomen en vond daarin alles wat hij maar wensen kon. Toen de mens zich echter van God afkeerde, ging hij zijn identiteit aan andere dingen ontlenen. De mens ging toen zijn identiteit ontlenen aan wat God gemaakt had, aan wat God geschapen had. In de plaats van God ging de mens het schepsel vereren en daarop zijn vertrouwen stellen en daar zijn identiteit aan ontlenen. Dat is wat de Bijbel afgoderij noemt. Het ‘schepsel’ dat de gevallen mens ging vereren was allereerst de mens zelf. De mens veranderde in een egoïst puur sang, een narcist die eindeloos om zichzelf heen cirkelt. Alles en iedereen moest en moet wijken om zijn onbeperkte en ongebreidelde behoeften te kunnen vervullen. De afgoden die in de plaats van God komen, zijn afgoden die nooit genoeg hebben. Afgoden maken alles en iedereen kapot, de hele schepping gaat eraan. Afgoden, hoe aantrekkelijk ze op het eerste gezicht ook lijken, kunnen het hart van de mens nooit vervullen. Tolle heeft gelijk wanneer hij zegt: ’Ik probeer mezelf in dingen te vinden, maar slaag daar nooit helemaal in en het eindigt ermee dat ik me erin verlies’. Het middel ter genezing dat Tolle aandraagt is echter erger dan de kwaal. Want schrijft Tolle: ‘Als je het leven dat je bent niet meer kunt voelen, ga je waarschijnlijk proberen je leven op te vullen met dingen’. Hiermee geeft Tolle aan dat de mens de tools in huis heeft om zijn eigen ego te kunnen repareren. Die tool is volgens Tolle ‘het leven dat je bent’. Maar die tool bestaat o.i. helemaal niet. Integendeel, in zichzelf is de mens mors dood. Denken dat je die tool bezit is zelfoverschatting en maakt de kwaal waaraan de mens lijdt – zijn identificatie met materie - alleen maar erger. Denken dat ’je het leven bent’ is nu typisch een bedenksel van het ‘illusoire zelf’ . Uiteindelijk moet het denken dat ‘je het leven bent’, je een goed gevoel geven. Dan lijk je weer op die dokter die zijn doodzieke patiënt een middel geeft waardoor hij zich (tijdelijk) beter voelt maar die de kwaal waaraan hij lijdt niet aanpakt.
Het gebruik van de te term ‘Ik Ben’, waarmee Tolle het ‘Zijn’ van de mens aanduidt, wringt aan alle kanten. God geeft Zichzelf nl. de naam: ‘Ik Ben’ (Exodus 3:14). Ook vertaald door: ‘IK ZAL ER ZIJN’. ‘Ik ‘Ik Ben’ is de vertaling uit het Hebreeuws van de Godsnaam JHWH. Een bewijs des te meer dat Tolle de mens goddelijke eer toekent. Daarmee staat Tolle diametraal ten opzichte van de Bijbel en wist hij het onderscheid tussen Schepper en schepsel uit. Aan de andere kant is dat ook geen wonder, want Tolle gelooft niet in het bestaan van een persoonlijk Schepper, de Maker van alle dingen, ook al gebruikt hij af en toe de naam God.
Het verhaal van Tolle over ‘De verdwenen ring’ is zeer indrukwekkend. Een paar dingen vallen ons op. Tolle zegt tegen de vrouw: ‘Besef je dat je een keer afstand moet doen van die ring, misschien al heel snel? Hoeveel tijd heb je nodig voor je zover bent dat je er afstand van kunt doen? Word je er minder van als je er afstand van doet? Is wie je bent minder geworden van het verlies?’ Na de laatste vraag was het een paar minuten stil’. Wat hier ontbreekt is de juiste compassie met de vermeende daderes van de diefstal. Het ergste wat hier gebeurt is de schade die de diefstal van de ring te weeg brengt. Daarom is diefstal een kwaad, een zonde. Diefstal is de overtreding van een gebod van God dat verwijdering teweeg brengt. Verwijdering allereerst tussen God en mens en daardoor ook verwijdering tussen mensen onderling. Diefstal brengt schade toe aan de ziel van de vermeende daderes. Dáár had de zieke vrouw over in moeten zitten. ‘Onthechting’ moet hier volgens Tolle de oplossing brengen. We zijn het daarmee niet eens. Echte ‘onthechting’ is kwaad noemen wat kwaad is en vervolgens de daderes kunnen vergeven, juist omdat God ook aan deze doodzieke vrouw vergeving wil schenken. Het kwade dient door het goede bestreden te worden. Alleen God kan dat geven. Tolle geeft er echter een andere draai aan en daarmee doet hij de woorden die hij van Jezus citeert geweld aan. Tolle schrijft nl.: ’Telkens als je een verlies helemaal aanvaardt, laat je het ego achter je en dan komt wie je bent, het Ik Ben dat bewustzijn zelf is, te voorschijn.’ Ze zei: ‘Nu begrijp ik iets dat Jezus zei en dat ik nooit heb begrepen: “Wil iemand … uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel.”’ (Mat. 5:40 en Luc. 6:29) ‘Dat klopt’, zei ik. ‘Het betekent niet dat je de deur niet op slot moet doen. Het betekent alleen maar dat dingen loslaten soms veel krachtiger is dan je verdedigen of je ergens aan vastklampen.’ Als we echter nader kijken naar het verband waarin Jezus deze woorden gebruikt in Mat. 5 en Lucas 6, dan blijkt dat het daar helemaal niet gaat om ‘loslaten’, je ‘verdedigen’ of je ergens aan ‘vastklampen’ zoals Tolle suggereert. Het gaat Jezus daar om het stellen van een goede daad tegenover een slechte daad van je naaste. In die passages wordt van een volgeling van Jezus gevraagd om meer te doen en verder te gaan dan wat redelijkerwijs van je mag worden gevraagd. Dus zegt Jezus: geen oog om oog en tand om tand (Mat 5:38); je moet je niet verzetten tegen wie kwaad doet, slaat iemand je op de rechterwang, keer hem ook je linkerwang toe (Mat. 5:39). Als iemand in een proces je onderkleed (hemd) van je wil afnemen, geef hem dan ook je bovenkleed (mantel). De boodschap van Jezus is: overwin het kwade door het goede (Rom. 12.21). Het gaat in deze woorden van Jezus dus helemaal niet om wat Tolle ‘Onthechting’ noemt. Hier wreekt zich weer dat Tolle geen absolute scheiding en onderscheiding erkent tussen goed en kwaad. Jezus gaat van die absolute scheiding tussen goed en kwaad echter wèl uit. Tolle echter niet en daarmee gaat hij zich hopeloos verstrikken en tegenspreken. Tolle gaat hier behoorlijk door de mand vallen. We kunnen dit aantonen. Want in het eerste hoofdstuk is Tolle ronduit negatief over de werking van het menselijke ego. Hij kwalificeert het ego daar nog als ‘een pathologische geneigdheid om te moorden en om extreem geweld en wreedheid in te zetten tegen zijn vermeende ‘vijanden’. Nu, in dit hoofdstuk is hij ineens een stuk positiever over het ego wanneer hij schrijft: ‘Is het dan verkeerd om trots te zijn op je bezit of boos te zijn op mensen die meer hebben dan jij? Helemaal niet. Dat gevoel van trots, van je moeten onderscheiden, de schijnbare versterking van je zelf door ‘meer dan’ en vermindering door ‘minder dan’ is niet goed en niet verkeerd – het is het ego. Het ego is niet verkeerd; het is gewoon onbewust. Als je het ego in jezelf waarneemt, begin je er los van te komen. Neem het ego niet te serieus. Als je egoïsch gedrag bij jezelf bespeurt, lach er dan een beetje om. Soms kun je er zelfs hard om lachen. Hoe kan het dat de mensheid zich hier zo lang door heeft laten beetnemen? Wees je er vooral van bewust dat het ego niet persoonlijk is. Het is niet wie je bent. Als je het ego beschouwt als je persoonlijke probleem, is dat gewoon meer ego’. Het ego van de mens is bij Tolle nu ineens niet slecht meer maar hij noemt het ego hier niet goed en niet slecht, je zou kunnen zeggen dat Tolle het ego van de mens neutraal noemt. Anders gezegd: de pathologische moordenaar van hoofdstuk 1 is in hoofdstuk 2 weliswaar niet goed, maar ook niet slecht. Als Tolle dan vervolgens de vraag stelt: ‘Is het dan verkeerd om trots te zijn op je bezit of boos te zijn op mensen die meer hebben dan jij? Dan antwoordt Tolle: ‘Helemaal niet’. Dat antwoord van Tolle verbijstert me. Hoezo niet verkeerd? Weet Tolle nu ineens niet meer hoeveel de trots van de mens, zijn afgunst, zijn haat, hoeveel dat kapot maakt in deze wereld? Hoogmoed, trots, afgunst, haat en nijd zijn ronduit slechte dingen. Je kunt niet zeggen, zoals Tolle doet, dat deze dingen niet goed en niet slecht zijn. Om het kwaad moet je maar een beetje lachen, soms hard lachen, vindt Tolle. Je moet het ego en zijn kwade praktijken volgens Tolle maar niet te serieus nemen. Elders in dit hoofdstuk noemt Tolle dit ‘de lach van geestelijke gezondheid, de lach van de Boeddha’s met de dikke buiken. ‘Het leven is niet zo ernstig als mijn verstand het wil laten lijken.’. Volgens Tolle zijn de kwade praktijken van het menselijke ego zo slecht nog niet. Vervolgens zegt Tolle: ‘Sommige ego’s weten wat ze willen en streven dat doel na met grimmige en meedogenloze vastberadenheid – Djengis Khan, Stalin, Hitler, om maar een paar uitschieters te noemen’. Als bijv. Hitler het advies van Tolle serieus genomen had, dan had Hitler maar een beetje moeten lachen om zijn ego. Zo van: ‘6 miljoen joden vermoorden, ach neem het niet zo serieus allemaal. Het is alleen maar het onbewuste ego (het pijn lichaam) van Hitler die dat gedaan heeft’. De lezer zal begrijpen hoe absurd zo’n gedachte is. Want heeft Tolle wel gedacht aan de slachtoffers van al die misdaden? Moeten die er ook maar een beetje om lachen? Moet de rechter er ook om lachen?
Tolle wil feitelijk de mens van zijn verantwoordelijkheid voor zijn misdaden ontslaan. Dat wordt door Tolle bevestigd door een citaat uit Hoofdstuk 6. Wat Tolle hier het ‘ego’ noemt, heet daar het ‘pijn lichaam’’. Tolle zegt dan: ‘Veel gewelddaden worden bedreven door ‘gewone’ mensen die tijdelijk in maniakken veranderen. Overal op aarde hoor je de advocaten van de gedaagden zeggen: ‘Dit past helemaal niet bij het karakter van mijn cliënt’, en de gedaagde zegt: ‘Ik wist niet wat er over me kwam.’ Voor zover ik weet is het nog niet voorgekomen – maar daar kan snel verandering in komen – dat een advocaat tegen de rechter zegt: ‘Dit is een geval van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het pijnlichaam van mijn cliënt was actief en hij wist niet wat hij deed. Hij dééd het ook niet. Zijn pijnlichaam heeft het gedaan.’ Betekent dit dat mensen niet verantwoordelijk zijn voor wat ze doen als ze in de macht zijn van het pijnlichaam? Mijn antwoord is: hoe zou dat kunnen? Hoe kun je verantwoordelijk zijn als je onbewust bent, als je niet weet wat je doet?’. Als je nadenkt over wat Tolle hier schrijft, dan denk je: waar blijft recht en gerechtigheid? Toen de mens in opstand kwam tegen God, deed hij dat met zijn volle bewust zijn. God riep de gevallen mens tot verantwoording: ?’(Gen. 3:9). We zijn er vast van overtuigd dat dit hele denksysteem van Tolle – zijn scheiding tussen het bewuste en onbewuste in de mens- op drijfzand berust. Dit denksysteem van Tolle tast het recht en de gerechtigheid aan. Het is maatschappelijk gezien ook nog gevaarlijk, want het tast de fundamenten van de rechtstaat aan. Maar waarom predikt Tolle het dan? We denken dat het antwoord is: ‘to make you feel better’. Maar het helpt niet. Dit middel is veel erger dan de kwaal.
Al vast reageren? Klik dan op onderstaande knop 'reacties'. Wordt vervolgd........ 

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - recensie Hoofdstuk 1.

images6MZ4R6N5.jpg

We beginnen met de bespreking van het eerste hoofdstuk van het boek van Eckhart Tolle: ‘Een nieuwe aarde’. Als ik uit het boek citeer zal ik dat steeds in schuine druk doen. Wil ik binnen een citaat zelf ergens de nadruk op leggen dan zal ik dat woord of de woorden onderstrepen.
De titel van het eerste hoofdstuk is: ‘De bloei van het menselijke bewustzijn’. Tolle gaat meteen recht op zijn doel af: ontwaking van de mens door bewustzijn. Zijn vertrekpunt is 114 miljoen jaar geleden toen de allereerste bloem op aarde open ging. Het valt direct op dat de Schepper van zo iets wonderbaarlijks schoons als een bloem buiten beeld blijft. De geëvolueerde bloem is er,zonder enige nadere verklaring, eensklaps en van een persoonlijk Schepper is geen sprake, hier niet en nergens in het boek. Tolle zegt dan over die bloem: ‘Het zien van schoonheid in een bloem kan mensen, al is het maar even, openstellen voor de schoonheid die een wezenlijk onderdeel is van hun diepste wezen, hun ware natuur. De eerste herkenning van schoonheid was een van de belangrijkste gebeurtenissen in de evolutie van het bewustzijn van de mens. De gevoelens van vreugde en liefde zijn intrinsiek met die herkenning verbonden. Zonder dat we het beseften werden bloemen voor ons een uiting in vorm van wat het hoogst, het heiligst en uiteindelijk het vormloze in onszelf is’. Tolle zeg hier dat er in die bloem een schoonheid zichtbaar is die bij het diepste wezen van die bloem hoort. Toen de mens die schoonheid ging herkennen gebeurde er volgens Tolle iets heel belangrijks in de evolutie van het bewustzijn van de mens. Zonder dat de mens het besefte kwam er een verbinding tot stand tussen de schoonheid in die bloem en de schoonheid die in de mens zelf zit. Een verbinding van het hoogste en het heiligste, dat zowel in de bloem als in de mens aanwezig is. Hier zien we de eerste aanduiding van Tolle dat het allerheiligste, het goddelijke in de mens zelf zit. Dat goddelijke in de mens heet het ‘vormloze onszelf’ en in het vervolg ‘Het Bewustzijn’. Dat vormloze, niet stoffelijke ‘Zijn’, daar gaat het Tolle om.
Hoe kan de mens hiermee in contact komen?. Dat omschrijft Tolle als volgt: ‘Als mensen een bepaalde mate van Tegenwoordigheid, van stille en alerte aandacht in hun waarneming hebben bereikt, kunnen ze de goddelijke levensessentie, het ene inwonende bewustzijn of de geest in elk schepsel, elke levensvorm, voelen en dat herkennen als iets dat één is met hun eigen essentie en het dus liefhebben zoals zichzelf’. De vragen die in dit citaat beantwoord worden zijn deze: hoe herken je als mens dat je in je diepste wezen zelf god bent?. Hoe herken je dat je die ‘goddelijke levensessentie’ met alle schepselen en geesten deelt? Om dit te kunnen herkennen moet je volgens Tolle een bepaalde mate van ‘Tegenwoordigheid’ hebben bereikt in je waarneming. ‘The power of Now’ klinkt hier door. Je moet dan volgens Tolle het denken uitschakelen en je concentreren op wat je ‘Nu’ waarneemt. Langs deze weg van stilte en alertheid volgt een samensmelting van het vormloze goddelijke in het object dat je waarneemt en het goddelijke vormloze in jezelf. Zo wordt bij Tolle bewaarheid wat de bekende dichter Willem Kloos (1859-1938) al in zijn sonnet schreef: ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, en zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon’. Ik moest hier even terug denken aan de zondeval van de mens in de hof van Eden. Die wordt beschreven in Genesis 3. God had tegen de mens gezegd dat ze van de vrucht van die ene boom niet mochten eten, anders zouden ze sterven (Genesis 3:3). De slang – de duivel antwoordde: ‘Jullie zullen helemaal niet sterven, integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad’. (Genesis 3:4,5). Nu was deze uitspraak van de slang natuurlijk een leugen maar het tekent wel de diepste begeerte die in ieder mens schuilt: worden als God. Die oerzonde van de mens - de begeerte om aan God gelijk te worden - tekent de Bijbel als een weg die naar de dood voert.
Onder het kopje ‘Het doel van dit boek’ gaat Tolle nu verder spreken over de mogelijkheid van wat hij noemt de ‘transformatie van het bewustzijn’. Kunnen mensen afkomen van hun ‘geconditioneerde denkpatronen’? Tolle schrijft dan: ‘Kunnen ze de aantrekkingskracht van het materialisme en de stoffelijkheid weerstaan en uitstijgen boven de identificatie met vorm die het ego in stand houdt en hen veroordeelt tot gevangenschap in hun eigen persoonlijkheid? De mogelijkheid van een dergelijke transformatie is de centrale boodschap van de grote wijsheid tradities van de mensheid. De boodschappers – Boeddha, Jezus, en anderen, niet allemaal bekend – waren de eerste bloemen van de mensheid. Ze waren voorlopers, zeldzame en kostbare wezens’. Verder op in het hoofdstuk geeft Tolle aan wat die ‘transformatie' inhoudt. Hij schrijft dan: ‘Binnen het hindoeïsme (en soms ook binnen het boeddhisme) wordt die transformatie aangeduid met verlichting. In het onderricht van Jezus heet het verlossing en in het boeddhisme is het het einde van het lijden. Bevrijding en ontwaken zijn andere termen waarmee deze transformatie wordt aangeduid’. Verlichting betekent hier bij Tolle dat we los moeten komen van de gebondenheid aan materiele, stoffelijke, zaken want die voeden alleen maar het menselijke ego. Door verlichting – het ontsteken van de goddelijke vonk in onszelf - ontstaat een nieuw bewustzijn waardoor we met andere ogen naar ons ego en naar de wereld om ons heen gaan kijken en daarnaar gaan handelen. Wat nu in deze citaten opvalt is allereerst dat volgens Tolle deze transformatie, deze verlichting, de centrale boodschap is van de grote wijsheid tradities van de mensheid. Bij deze tradities heeft Tolle kennelijk vooral het oog op het Hindoeïsme, het Boeddhisme en het Christendom, want deze noemt hij expliciet. Hij gaat er voetstoots van uit dat de centrale boodschap van het Hindoesisme, het Boeddhisme en het Christendom dezelfde is. Boeddha en Jezus (en anderen) worden in één adem genoemd en staan op gelijke voet. Met die ‘Transformatie’ wordt volgens Tolle in die godsdiensten hetzelfde bedoeld, alleen gebruikt men in die godsdiensten verschillende woorden om deze aan te duiden. Bij ‘verlichting’, ‘verlossing’ en ‘einde van het lijden’ zou het om dezelfde zaak gaan. Als we echter in de Bijbel gaan kijken wat ‘verlossing’ betekent komen we bij iets totaal anders uit. In het woord ‘verlossing’ zit het woord ‘lossen’ . ‘Lossen’ is in het Oude Testament voor een familielid financieel in de bres springen. Wanneer iemand gedwongen wordt om zijn land te verkopen kan een naaste bloedverwant als ‘losser’ optreden en het stuk land terug kopen voor zijn familielid. ‘Verlossen’ is dus eigenlijk ‘los kopen’. Jezus is ook zo’n ‘verlosser’. Sterker nog : Hij is ‘Dé Verlosser’. Dat zegt Hijzelf ook van zichzelf in Mattheüs 20:28: ‘zoals de Mensenzoon (met ‘Mensenzoon bedoelt Hij zichzelf) niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’. Jezus is onze verlosser en Hij koopt ons vrij door Zij eigen leven te geven in onze plaats. Door aan God gelijk te willen zijn hadden wij onze ziel aan de duivel verkocht en Jezus koopt ons nu vrij door in onze plaats te sterven en ons het oorspronkelijke leven terug te geven. Dat is wat ‘verlossing’ betekent. ‘Verlossing’ is dus totaal iets anders dan ‘verlichting’ en Jezus en Boeddha zijn op dit punt totaal niet ‘compatible’ zoals Tolle ons wil laten geloven.
Verder op schrijft Tolle: ‘Een essentieel onderdeel van het ontwaken is het herkennen van het niet-ontwaakte ik, het ego dat denkt, spreekt en handelt, maar ook de herkenning van het collectief geconditioneerde mentale proces dat de niet-ontwaakte toestand laat voortduren’. Even later gevolgd door: ‘Als je de onbewustheid in jezelf herkent, is wat de herkenning mogelijk maakt het ontwaken. Je kunt niet vechten tegen het ego en het gevecht winnen, net zoals je niet tegen de duisternis kunt vechten. Het licht van het bewustzijn is alles wat je nodig hebt. Jij bent dat licht’. Enerzijds heeft Tolle hier een punt. Want inderdaad, als de mens er alleen voor staat in zijn strijd tegen zijn gecorrumpeerde ego, is de situatie hopeloos. In je eentje kan je de strijd tegen de duisternis in jezelf, en de strijd tegen de duisternis in de samenleving, nooit winnen maar ben je altijd een verliezer. Maar het punt is dat Tolle die mens helemaal geen strijd laat voeren tegen het kwade. Tolle erkent nl. geen absolute tegenstelling tussen goed en kwaad waarbij het kwade door het goede bestreden dient te worden. Later in het boek zal blijken dat deze opvatting van Tolle zal leiden tot een passiviteit en lijdzaamheid in de mens, die de strijd tegen het kwade verlamt. Je hebt volgens Tolle alleen maar licht van het bewustzijn nodig en dat licht heb je in jezelf, sterker nog zegt Tolle: ‘Jij bent dat licht’. Met deze uitspraak vergoddelijkt Tolle de mens. Jezus zegt echter van zichzelf: ‘Ik ben het licht van de wereld’ (Joh. 8:12). Niet wij, zijn het licht van de wereld maar dat is alleen Jezus. Wij kunnen alleen maar 'een licht' zijn voor deze wereld als we in Zijn licht wandelen. Wij zijn van nature alleen maar duisternis in plaats van licht. Jezus heeft ons vrij gekocht uit de duisternis en nodigt ons nu uit om in Zijn licht te gaan wandelen. ‘Zonde’ is bij Tolle ‘onbewustheid’. Met deze term ‘onbewustheid’ reduceert Tolle de ernst van de zonde en daarmee wordt de mens in feite ontoerekeningsvatbaar verklaard voor de zonden die hij begaat en voor de enorme puinhoop die hij ervan maakt. Ook daar komen we later in het boek op terug. Herkennen van dat ‘onbewuste’ in de mens is wat Tolle ‘ontwaken’ noemt. In de Bijbel is dat ontwakingsproces nooit een werk van de mens zelf. Een mens kan uit zichzelf helemaal niet ontwaken. Alleen de Heilige Geest kan dat proces in de mens in werking stellen. In Joh. 16:7,8 wordt de Heilige Geest de Pleitbezorger genoemd die de wereld – de mens – bekend zal maken wat ‘zonde’ is. De Heilige Geest laat de mens ontwaken en de Heilige Geest maakt hem van de zonde in hemzelf bewust. Tegelijkertijd met dat ontwakingsproces zet de Heilige Geest ook een vernieuwingsproces in van de mens. (Kol 3:10. Efez. 4:22-24). Dat hele proces wordt bekering genoemd.
Tolle heeft gelijk wanneer hij zegt dat de grondbetekenis in het Nieuwe Testament van het woord ‘zonde’ ‘betekent dat je het doel mist, zoals een boogschutter die zijn doel mist’. ‘Zonde’ in het Nieuwe Testament is inderdaad het grote doel missen. Dat grote doel is Jezus. Als je dat doet mist door niet in Jezus te geloven (Joh. 16:9) dan bega je bij uitstek ‘zonde’.
Onder het kopje ‘Onze overgeërfde stoornis’ gaat Tolle uitleggen hoe het menselijke ego erbij staat, en dat is niet best. Tolle schrijft dan: ‘De collectieve manifestaties van de waanzin die het menselijk bestaan kenmerkt vormen het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid. Die is tot op grote hoogte een geschiedenis van de waanzin. Als de geschiedenis een klinisch geval was van één mens, zou de diagnose als volgt moeten luiden: chronische paranoïde wanen, een pathologische geneigdheid om te moorden en om extreem geweld en wreedheid in te zetten tegen zijn vermeende ‘vijanden’ – zijn eigen onbewuste dat naar buiten geprojecteerd is. Criminele waanzin met slechts enkele heldere momenten’. Hoe raak deze typering van Tolle ook lijkt, toch mankeert er iets fundamenteels aan. De Bijbelse leer is dat de mens geneigd is om God en zijn naaste te haten. Daar ligt de bron van alle ellende op deze aarde. We hebben tegen God gekozen en zijn van Hem afgevallen en het gevolg daarvan is dat we nu ook geneigd zijn om onze naaste te haten. De mens blijft daarbij wel verantwoordelijk voor zijn daden en hij blijft daar op worden aangesproken (Gen 3:9 e.v.). Maar als je dit citaat van Tolle op je in laat werken dat typeert Tolle een mens die eerder ziek is dan schuldig. Psychisch ziek. Iemand die geplaagd wordt door ‘chronische paranoïde wanen en een pathologische geneigdheid om te moorden’ zoals Tolle schrijft, die wordt door een rechter ontoerekeningsvatbaar verklaard en naar een TBS kliniek verwezen. In de visie van Tolle klopt dit ook wel want de mens doet dit in ‘onbewuste’ toestand. De mens heeft het helemaal niet in de gaten wat hij aanricht. Hij kan er ook niets aan doen volgens Tolle, want hij is ‘onbewust’. Die ziekte noemt Tolle telkens de ‘collectieve stoornis van het menselijk verstand’. Daarmee vergoelijkt Tolle de zaak. Er is sprake van een stoornis maar die stoornis zit niet in de hele mens, in zijn totale functioneren naar lichaam en ziel, nee, deze stoornis zit alleen in zijn verstand. Die zit alleen in zijn ‘onbewuste’. Tolle doet net alsof hij de mens kan indelen in twee gescheiden compartimenten. In het ene compartiment zit het verstand van de mens. Dat is totaal gecorrumpeerd. Maar het wordt hem niet kwalijk genomen want hij is er zich niet van bewust. Vechten tegen die ‘stoornis’ heeft geen zin, want schrijft Tolle: ‘Je wordt niet goed door te proberen goed te zijn maar door de goedheid te vinden die al in je zit en die goedheid te voorschijn te laten komen’. Wanneer Tolle de mens hier aanmoedigt om ‘de goedheid te vinden die al in je zit’, dan heeft Tolle het over het tweede compartiment in de mens. Dat tweede compartiment is het ‘bewustzijn’. Dat bewustzijn laat je weten dat je ‘goed’ bent. Nee, niet alleen goed, je bent zelfs ‘goddelijk’ in dat tweede compartiment. De misdadiger die mens heet, krijgt bij Tolle een aai over de bol, alsof Tolle tegen hem zegt: ‘Het is niet best me jou gesteld, jij pathologische moordenaar. Maar ach, je kunt er ook allemaal niets aan doen, want je weet niet eens wat je doet. Maak je maar geen zorgen want zo slecht ben je nu ook weer niet. Integendeel, je bent eigenlijk harstikke goed, want er zit nog een ander goddelijke ‘ik’ in jezelf. Die zit in dat andere compartiment. Die god heet ‘bewustzijn’. Activeer dat bewustzijn nu maar en alles komt goed’. Iedereen kan begrijpen dat als een rechter zo met elke pathologische moordenaar in een proces zal omgaan en deze pathologische moordenaar ermee wegkomt onder het mom van ‘onbewustheid’, het hele rechtssysteem in duigen valt. Recht en gerechtigheid worden bij Tolle dan ook het kind van de rekening. Uiteindelijk ook de slachtoffers van alle vormen van geweld en onrecht. Dat blijkt hier en ook verder op in het boek.
Impliciet houdt ook Tolle zijn visie voor ‘oorspronkelijk’ want schrijft hij: ‘Door sommige van die mannen en vrouwen kwamen binnen alle grote godsdiensten ‘scholen’ of bewegingen tot ontwikkeling die niet alleen een herontdekking maar in sommige gevallen ook een versterking van het licht van de oorspronkelijke leer inhielden. Zo zijn de gnosis en de mystiek ontstaan in het vroege en middeleeuwse christendom, het soefisme in de islam, het chassidisme en de kabbala in het jodendom, Advaita Vedanta in het hindoeïsme en zen en dzogchen in het boeddhisme’. Wat bedoelt Tolle met de ‘oorspronkelijke leer’?
Tolle kan niet bedoelen de leer van Jezus zoals die verwoord is in het NT. De leer van Jezus staat heel ver af van de leer van de ‘gnosis’, van het gnosticisme. Het gnosticisme is een stroming die al in de eerste jaren van het christendom is ontstaan. Net zoals Tolle nu doet, legden veel gnostici de nadruk erop dat onwetendheid – niet de zonde in bijbels, orthodox christelijke zin – de oorzaak van het menselijk lijden is. Ook boeddhisten geloven dat. Precies zoals Tolle geloofden de gnostici dat de mens moet ontwaken, zich bewust moet worden van de staat waarin het menselijk ego verkeert en van de mogelijkheid om verlost, d.w.z. ‘verlicht’ te worden. God is daarbij alleen innerlijk in de mens aanwezig en is niet ergens ‘buiten’ ons. De ‘oorspronkelijke leer’ kan bij Tolle dan ook niets anders betekenen dan het oude (zen) boeddhisme. Met het onderwijs van Jezus en de apostelen heeft het m.i. weinig te maken zoals we later nog verder zullen zien.
Onder het kopje ‘De noodzaak van een transformatie’ schrijft Tolle: ‘Wat er nu opkomt is niet een nieuw geloofssysteem, een nieuwe religie, spirituele ideologie of mythologie. We bereiken het einde van niet alleen mythologieën maar ook van ideologieën en geloofssystemen’. Met ‘wat er nu opkomt’ lijkt het alsof Tolle met iets geheel nieuws komt. Maar zoals we al zagen is dit niet zo. Tolle steekt het oude (zen) boeddhisme, het gnosticisme uit de eerste eeuw, en Meister Eckhart’s middeleeuwse mysticisme, in een nieuw jasje, maakt er een cocktail van, en verklaart vervolgens dat deze cocktail op het punt staat om de oude gevestigde godsdiensten, waaronder ook het christendom, de genade slag toe te brengen. Tolle zegt: ‘Een belangrijk deel van de wereldbevolking zal binnenkort inzien – als het dat nog niet gedaan heeft – dat de mensheid nu voor een moeilijke keuze staat: veranderen of sterven’. Mijn vraag is: hoe komt Tolle aan deze wijsheid, waarop baseert hij die? Wie heeft Tolle ( al vóór 2005, hij publiceerde dit boek voor het eerst in 2005!) geopenbaard dat het met het christendom binnenkort afgelopen zal zijn en dat de wereld nu moet kiezen voor zijn visie of anders sterven? Het is waar, het christendom is hier in het Westen op zijn retour. Tegelijkertijd komen er miljoenen en miljoenen christenen bij in Afrika en Azië. Dat is geen zaak die het grote nieuws haalt, maar het gebeurt wel.
Voorts schrijft Tolle: ‘Het ego is niet meer dan dit: identificatie met vorm, wat vooral betekent: gedachtevormen. Als het kwaad al een realiteit heeft – en het heeft een relatieve maar niet absolute realiteit – is dit ook de definitie ervan: volledige identificatie met vorm – stoffelijke vormen, gedachtevormen, emotionele vormen. Dat leidt tot een totaal onbewust zijn van mijn verbondenheid met het geheel, mijn intrinsieke eenheid met elke ‘ander’ en met de Bron. Deze vergeetachtigheid is de erfzonde, lijden, waan’. Aan de hand van een paar voorbeelden zal ik proberen aan te geven wat Tolle hier m.i. bedoelt. Als ik bijv. belijd: ‘Ik geloof in een persoonlijk God die eeuwig bestaat, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, die liefde is, die de wereld zo lief heeft – en dus ook mij - dat Hij Zijn Zoon Jezus Christus in de wereld gezonden heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’ dan is mijn belijdenis in de ogen van Tolle een ‘gedachtevorm’, waarmee ik mezelf ‘identificeer’, d.w.z. waarmee ik mijzelf ‘vereenzelvig’. Daar heeft Tolle gelijk in want deze belijdenis is het één en al voor mij, daar leef ik uit, daar identificeer ik mij inderdaad mee. Maar kan je deze identificatie van mij hiermee nu ‘het kwaad’ noemen zoals Tolle doet in bovengenoemd citaat?. Dat is toch echt onzin. Want deze belijdenis, dat geloof in Jezus, transformeert mijn hart. Door Zijn Geest ga ik steeds meer en meer een navolger van Hem worden . Dan ga ik steeds meer doen wat Hij van mij vraagt en gaat Zijn licht in mij stralen. Dan ga ik mijn naaste lief hebben en niet vergelden, als iemand mij op de rechterwang slaat, keer ik hem ook de linkerwang toe (Mat. 5:39). Dan ga ik mijn vijanden liefhebben en juist bidden voor wie mij vervolgen (Mat. 5:44). Dan is dat geloof – wat Tolle een ‘gedachtevorm’ noemt – niet ‘het kwaad’ maar juist het goede nieuws waar de wereld behoefte aan heeft. Tolle zou voor een deel gelijk hebben als ik mij zou identificeren met verkeerde dingen. Als bijv. mijn streven zou zijn om in dit leven zoveel mogelijk rijkdom, eer en aanzien voor mijzelf te vergaren. Als ik me daar mee identificeer, mijzelf overgeef aan de machten van rijkdom , eer en aanzien, dan gaan deze kwade machten mij beheersen en in dat streven dring ik steeds meer en meer mijn naaste opzij en breng ik steeds meer schade toe aan de schepping( 1 Tim. 6:6-10). Dit wil niet zeggen dat het kwaad zit in de materie op zichzelf. Maar in het verkeerde gebruik ervan. Geld is op zich niet verkeerd, het is wel verkeerd als het een macht wordt die mij beheerst. Dan wordt het ‘geldzucht’. Paulus zegt niet voor niets in 1 Tim. 6:10: ‘Want de wortel van alle kwaad is geldzucht’.
Als Tolle in bovenvermeld citaat zegt: ‘Als het kwaad al een realiteit heeft – en het heeft een relatieve maar niet absolute realiteit’ dan ontkent hij eigenlijk het bestaan van het kwaad als een macht die bestreden moeten worden. Eigenlijk gelooft Tolle niet in het kwaad, het lijkt net alsof hij wil zeggen: ‘het kwaad bestaat niet , maar als het beestje dan een naam moet hebben noem het dan maar een ‘relatief’ kwaad’. ‘Relatief’ betekent een ‘betrekkelijk’’ kwaad. Tolle moet in zijn visie de ernst van het kwaad ook wel reduceren. Immers, het kwaad hoort in zijn visie bij het menselijk ego en het denken. En dat proces vindt onbewust plaats. Het kwaad zit bij Tolle dus aan het onbewuste gekoppeld en daardoor kan je feitelijk er niet voor verantwoordelijk worden gehouden. Het kwaad verliest daardoor zijn schepte en dat heeft desastreuse gevolgen. Tolle ontkent daarmee feitelijk de absolute tegenstelling tussen goed en kwaad. In zijn visie hoef je dan ook niet meer te vechten tegen het kwaad. Later in het boek zal blijken wat hij hier precies mee bedoelt, dus we komen ook hier nog op terug.
Tenslotte nog iets over het laatste onderwerp in dit eerste hoofdstuk. Het heeft als kopje: ‘Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’. De profetie uit de Bijbel over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde is voor Tolle de inspiratiebron geweest voor de titel van het boek. Tolle komt dan met een opmerkelijke uitspraak: ‘ We moeten hier wel bedenken dat de hemel niet een plaats is, maar betrekking heeft op het innerlijke rijk van het bewustzijn. Dat is de esoterische (KDG: ‘esoterisch’ betekent ‘alleen voor ingewijden’) betekenis van het woord en die betekenis heeft het ook in de uitspraken van Jezus’. Vanuit de visie van Tolle zelf gezien is deze uitspraak logisch. Als er volgens Tolle geen persoonlijk God bestaat buiten het innerlijk, buiten het ‘bewustzijn’, van de mens om, dan is het ook logisch dat er geen echte woonplaats van die God bestaat. Want iemand die niet echt bestaat heeft ook geen echte woonplaats nodig. De ‘hemel’ als plaats, als echte woonplaats van een God die echt bestaat, bestaat volgens Tolle dan ook niet. ‘Hemel’ staat bij Tolle gelijk aan ‘innerlijk rijk van het bewustzijn’ en volgens Tolle denkt Jezus daar net zo over. Het opmerkelijke is dat Tolle geen tekstverwijzing vermeld. Dat kan Tolle ook niet want Jezus heeft nooit iets van deze strekking gezegd of bedoeld. Integendeel. Als Jezus het over ‘de hemel’ heeft dan bedoelt Hij wel degelijk primair de plaats waar God woont. Kijk alleen maar naar het gebed dat Jezus ons geleerd heeft, het ‘Onze Vader’: ‘Onze Vader die in hemel(en) zijt’. Zie ook bijv. Mat. 5:12,16, 6:1, 7:11. enz. Voorts komt het woord ‘hemel’ in de Bijbel ook vaak voor in combinatie met het woord ‘Koninkrijk’’, het ‘Koninkrijk van de hemelen’. Met het ‘Koninkrijk van de hemelen’ wordt bedoelt het onvergankelijke rijk van God. Een eeuwigdurend rijk van God, afkomstig uit de hemel en in Jezus Christus is dat Rijk op aarde gekomen maar straks op de jongste dag zal dat Rijk uit de hemel neerdalen en de gehele aarde vervullen. (Openbaring 21:1,2). Tolle gelooft trouwens helemaal niet in die toekomstige hemel want in Hoofstuk 9 zegt hij hierover : ‘De nieuwe hemel, het ontwaakte bewustzijn, is dus niet een in de toekomst te verwezenlijken toestand. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen op dit moment in je op en als ze niet op dit moment in je opkomen, zijn ze niet meer dan een gedachte in je hoofd en komen ze dus helemaal niet op’. Vanuit de visie van Tolle gezien is dit ook logisch. Er bestaat volgens hem geen God en dus bestaat er ook geen Koninkrijk van God en dat zal volgens hem ook nooit komen.
Tot zover de bespreking van het eerste Hoofdstuk van dit boek. Wilt u alvast online reageren, druk dan op onderstaande toets ‘reacties’’

 

'Een Nieuwe Aarde' een boek van Eckhart Tolle - introductie.

images6MZ4R6N5.jpg

Introductie
Van mijn goede vriend en buurman Guus van den Tweel ontving ik een poosje geleden een boek. Het is een boek dat hem persoonlijk zeer aanspreekt en waarover hij bijzonder enthousiast is. Hij is benieuwd wat mijn mening over dit boek is. Het is een boek van Eckhart Tolle. De titel van het boek is ‘Een nieuwe aarde’ met als ondertitel ‘Dé uitdaging van deze tijd’. Tolle is een van oorsprong Duitse leraar en auteur. Tolle heeft al een aantal publicaties op het gebied van spiritualiteit op zijn naam staan. Thans woont Tolle in Vancouver in Canada. De Engelse uitgave van het boek getiteld ‘A New Earth’ stond in maart 2008 nummer één op de bestseller lijst van de New-York Times. De bekendheid en de oplage van de boeken van Tolle heeft een enorme boost gekregen door de bemoeienis van de bekende Amerikaanse talkshow host Oprah Winfrey. Oprah is zeer onder de indruk van de opvattingen van Tolle. Zij beschouwt een eerdere publicatie van Tolle ‘The Power of Now’ als één van haar favoriete boeken. Oprah was zelfs zo enthousiast over ‘A New Earth’ dat zij in 2008 samen met Tolle voor dit boek een ‘live online seminar’ organiseerde. Dat seminar kende maar liefst tien afleveringen verdeeld over tien weken waarbij kijkers vanuit de gehele wereld vragen aan Tolle konden stellen naar aanleiding van dit boek.
De echte naam van Eckhart Tolle is Ulrich Leonard Tölle (Lünen, 1948) . Naar eigen zeggen ervoer Tolle op zijn 29ste een ‘spirituele transformatie’. Geen wonder dat Tolle als pseudoniem de naam ‘Eckhart’ aannam. Dit heeft alles te maken met de naam van de bekende middeleeuwse mysticus Meester Eckhart (ca 1260-1328). Deze Meester Eckhart geldt als een belangrijke, zo niet de belangrijkste, inspiratiebron voor Tolle. Neem een uitspraak van Meester Eckhart als ‘Daar bestaat geen worden maar een nu, een worden zonder worden’ uit preek 50 van Eckhart, en je herkent meteen dat Tolle deze gedachte heeft overgenomen. Dat blijkt niet alleen in dit boek van Tolle maar vooral ook in zijn eerder boek ‘The power of now’. De gedachten van Tolle (al heeft hij een hekel aan het woord ‘gedachte’) zijn daarom bepaald niet nieuw. We treffen deze gedachten al aan in het gnosticisme, in de beginfase van het christendom. Voorts zijn de gedachten van Tolle doordrenkt met denkbeelden uit oosterse religies, zoals bijv. het hindoeïsme en het (zen) boeddhisme. Dat lijkt echter niet zo. Het boek lijkt op het eerste gezicht veel meer christelijk geïnspireerd. De naam ‘Jezus’ komt maar liefst 33x voor in het boek en Bijbelse uitspraken van Jezus worden veelvuldig geciteerd. Jezus wordt vele malen meer geciteerd dan welke andere wijsheidsleraar dan ook.
Wat is nu mijn mening over dit boek? Laat ik beginnen met te zeggen dat ik blij ben dat ik dit boek heb gelezen. Ik heb er veel van geleerd. Ook boeken die door oosterse religies zijn geïnspireerd, bevatten veel wijze gedachten waar je veel van kan leren. Zo is de beschrijving die Tolle geeft van de werking van het menselijke ego (later aangeduid als het ‘pijnlichaam”) zeer trefzeker. De beschrijving van wat Tolle het ‘ego’ of ‘pijnlichaam’ noemt en wat dit ego en pijn lichaam in negatieve zin allemaal uitricht, heeft erg veel raakvlakken met de christelijke zonde leer. Alleen in de christelijke leer heet dit ‘ego’ of ‘pijnlichaam’ de ‘oude mens’. Die ‘oude mens’ wordt bestreden door de ‘nieuwe mens’. Die ‘nieuwe mens’ kan alleen door de Heilige Geest in het hart van de mens geplant worden.
Het sleutelwoord bij Tolle is: ‘Bewustzijn’. Maar liefst 265x komt dit woord ‘Bewustzijn’ in het boek voor. Bewust schrijft Tolle dit woord ‘Bewustzijn’ met een hoofdletter. Het woord ‘Bewustzijn’ krijgt bij Tolle daardoor een haast goddelijke status, net zoals wij  de namen van God met een hoofdletter of zelfs met alleen hoofdletters aanduiden. Bewustwording speelt dus bij Tolle een sleutelrol. Het ‘Bewustzijn’ moet ontwaken in de mens en als dit bewustzijn eenmaal ontwaakt is, dan is dit bewustzijn in staat om het ego en het pijnlichaam van de mens te gaan sturen en omvormen, zodat er een ander mens, zodat er een nieuwe mens en een nieuwe mensheid ontstaat, op een ‘nieuwe aarde’. Dat het ego van de mens en het pijnlichaam totaal verdorven en gecorrumpeerd is, daarover hebben we met Tolle geen verschil van mening. Waar we wel verschil van mening over hebben is het feit dat deze ‘Bewustwording’ waar Tolle het over heeft ten diepste een ‘Bewustwording’ is die volgens Tolle uit de mens zelf voortkomt. Bij Tolle repareert de mens door Bewustwording’ uiteindelijk zichzelf en komt hij op eigen kracht uit de problemen. Wat Tolle propageert lijkt op een patiënt die bij de dokter komt. De patiënt heeft een dodelijke ziekte. Als er niets aan gedaan wordt, sterft de patiënt binnen afzienbare tijd. Maar gelukkig, er zijn externe medicijnen ter beschikking die de patiënt kunnen genezen. Maar wat doet de dokter? Hij geeft deze externe medicijnen niet aan deze patiënt. De dokter zegt tegen hem: ‘Je hebt dat externe medicijn niet nodig, je hebt het medicijn in jezelf! Alleen je moet jezelf ervan ‘bewust’ worden’ dat je het zelf kunt oplossen’. Het resultaat is helaas dat als de patiënt het advies van de dokter opvolgt, hij zal sterven!. Want wat Tolle denkt dat die mens in zichzelf heeft, nl. een bewustzijn dat die mens zelf kan activeren en waardoor hij zichzelf, zijn ego, zijn pijnlichaam, kan corrigeren en genezen, dat heeft die mens nl. niet. Dat is nu juist het probleem. Ook dat ‘Bewustzijn’ is nl. volledig verdorven en gecorrumpeerd. Het middel dat de dokter voorschrijft is erger dan de kwaal. De mens is er nog veel slechter aan toe dan Tolle wil toegeven. De mens is naar lichaam en ziel, in onbewust en in bewustzijn volledig verdorven. Hij heeft dringend hulp nodig die alleen God hem kan bieden. Dat is dat externe medicijn waar ik het zojuist over had. Maar dat is nu juist het probleem voor de mens. De mens is er totaal niet toe genegen om toe te geven dat hij hulp nodig heeft en dat die hulp van God moet komen. Uit zichzelf zoekt de mens altijd redding in zichzelf. Helaas doet Tolle dat ook. Dat is de mens nog nooit gelukt en ook Tolle niet. Heb ik als mens dan geen ‘Bewustzijn’ nodig. Ja zeker wel!. Maar dat ‘Bewustzijn’ wordt alleen op de juiste wijze geactiveerd als God de Heilige Geest in het hart van de mens komt. De Geest maakt de mens er dan van ‘bewust’ hoe belabberd hij erbij staat en wat hij echt nodig heeft: redding door de liefde van Jezus.
Er is dan nog iets wat ik heel erg gemist heb in het boek van Tolle. Dat is de afwezigheid van een persoonlijk God. Een persoonlijk God die een relatie met je aan gaat. Bij Tolle is God hooguit een onpersoonlijke, universele, kracht die Tolle ‘Bewustzijn’ noemt. Maar een persoonlijk God, een Vader die met je mee gaat door het leven, die ontbreekt. Een God bij wie je, te midden van alle ellende en pijn en verdriet die je meemaakt, troost kunt vinden en kunt schuilen, die ontbreekt. Ieder mens heeft behoefte aan die geborgenheid. Een plaats waar je kunt uithuilen. Een plaats waar je pure onvoorwaardelijke liefde, veiligheid en geborgenheid voelt en ervaart zoals een peuter die troost vindt in de schoot van zijn moeder.
Ik besef dat ik nu veel meer gezegd heb dan dat ik heb bewezen uit het boek van Tolle. Ik heb me daarom voorgenomen om e.e.a. verder uit te werken. Over elk van de negen hoofdstukken van het boek van Tolle zal ik D.V. een weblogartikel schrijven waarin ik meer gedetailleerd zal ingaan op de opvattingen van Tolle. Door een verhandeling te schrijven per hoofdstuk zal ik er niet aan ontkomen soms zaken te moeten herhalen, dit omdat bepaalde grondgedachten van Tolle in een wat andere vorm vaker voorkomen in zijn boek. De lezer duide mij dit niet euvel. Wordt vervolgd………
Je kunt alvast reageren op dit artikel door op onderstaande toets 'reacties'te drukken. Schrijf gerust een reactie, dan kunnen anderen ook online meelezen.

 

Byung Chul Han’s ‘Psychopolitiek’ – ‘neoliberalisme en de nieuwe machtstechnieken’

IMG_20150818_0001.jpg

Van mijn zeer gewaardeerde buurman Hien The kreeg ik onlangs een boekje aangeboden ter recensie. De titel van het boek luidt: ‘Psychopolitiek’ met als ondertitel: ‘Neoliberalisme en de nieuwe machtstechnieken’ geschreven door de Duitse filosoof Byung Chul Han. Een uiterst interessant boekje moet ik zeggen. Han komt in verweer tegen deze nieuwe machtstechnieken van het neoliberalisme. De argumenten die hij voor zijn verweer gebruikt lijken –zonder dat hij dit waarschijnlijk bedoeld heeft - dicht in de buurt te komen van de christelijke (Bijbelse) argumenten tegen deze machtstechnieken. Of dit werkelijk ook zo is, bespreken we verderop.
Voor de iets minder filosofisch geschoolde lezer leest het boekje wat moeilijk. Veel filosofisch jargon wordt als bekend verondersteld. Een paar van die filosofische termen wil ik eerst toelichten. Wat verstaan we onder ‘neoliberalisme’?
Neoliberalisme
is een term die sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt gebruikt om het – vooral in het westen – toegepaste economisch kapitalistisch systeem aan te duiden. Dit economisch beleid wordt gekenmerkt door een politiek van ‘laissez-faire’. ‘Laissez-faire’ betekent dat in de maatschappij de economische krachten hun vrije loop gelaten worden. Voorts wordt deze politiek gekenmerkt door een hoge mate van privatisering, een terugtreden van de overheid uit de private sector en een vermindering van overheidsuitgaven.
‘Biopolitiek’ bevat het woord ‘bio’ dat voor ‘leven’ staat. Biopolitiek (een term afkomstig van de filosoof Michel Foucault) staat voor een politiek systeem waarin biomacht wordt uitgeoefend. Het biologisch leven van mensen staat hierin centraal en men probeert het leven van de mens door dit economisch en politiek systeem te beïnvloeden en te manipuleren. ‘Psychopolitiek’ daarentegen gaat veel verder dan de biopolitiek en tracht niet alleen het lichaam, de bios, te sturen en te manipuleren maar ook de psyche van de mens. De psychopolitiek gebruikt hiervoor de moderne massa communicatiemiddelen die het digitale tijdperk ons oplevert.
Maar goed, ik loop eerst even door het boekje heen en plaats hier en daar wat aantekeningen.
Alles staat vandaag de dag in het teken van het presteren. Als je niet presteert tel je niet mee in de maatschappij. Han schrijft (pag.10) dat het prestatiesubject denkt dat hij vrij is. Maar niets is minder waar, in werkelijkheid is hij een slaaf. Dat blijkt volgens Han uit de tegenwoordig veelvuldig voorkomende psychische aandoeningen zoals depressies en burn-outs. Het zijn allemaal signalen dat er een diepe crisis van de vrijheid is en dat zogenaamde vrijheid veelvuldig omslaat in dwang. Han schrijft: ‘Vrij zijn betekent echter van oorsprong bij vrienden zijn. De woorden vrijheid en vriend hebben in het Indo- Germaans dezelfde wortel. Vrijheid is strikt genomen een betrekkingswoord. Je voelt je pas echt vrij in een succesvolle relatie, in een gelukkig makend samenzijn met anderen. De totale afzondering waartoe het neoliberale regime leidt maakt ons niet echt vrij’. Op zich klopt het wel wat Han schrijft maar toch zou Han hier meer moeten zeggen. Wil het ooit tot echte vrijheid komen dan kan die vrijheid m.i. nooit zonder ‘waarheid’ bestaan. Jezus zegt in Joh. 8:32 tegen zijn leerlingen: ‘U zult de waarheid kennen en de waarheid zal u bevrijden’. ‘Waarheid’ betekent weten hoe belabberd je er als mens en als mensheid bijstaat. Je moet weten hoe diep je gevallen bent en dat je daarom hulp van boven nodig hebt en dat alleen Jezus je die hulp kan bieden. Alleen als je tot die erkenning van die waarheid komt, dan is er echte vrijheid in zicht. Ik moest daarbij denken aan een regel uit een lied van Bob Dylan (‘Jokerman’ 1983): ‘Freedom just around the corner for you, but with truth so far off, what good will it do?’. Aan de andere kant, met wat Han op pag. 15 schrijft ben ik het bijna eens. Han schrijft daar:Willen we echt vrij zijn? Hebben we God niet uitgevonden om maar niet vrij hoeven te zijn? Tegenover God zijn we allemaal schuldig. Maar de schuld vernietigt de vrijheid. Als we schulden vrij zijn, moeten we echt handelen'. Misschien gaan we permanent schulden aan opdat we niet hoeven te handelen. dat wil zeggen niet vrij niet verantwoordelijk hoeven te zijn'. Echter, als Han i.p.v. te schrijven ‘Hebben we God niet uitgevonden om maar niet vrij hoeven te zijn’ had geschreven: ‘Hebben wij God niet terzijde geschoven, van ons af geworpen, om maar niet vrij te hoeven zijn’, dan zou ik het volledig met hem eens geweest zijn.
Han Hekelt het moderne fenomeen ‘Big Data’ en deelt hierbij rake klappen uit. De rol van ‘Big Data’ neemt alsmaar toe. De hoeveelheid data die wordt opgeslagen reist tegenwoordig de pan uit. Dit veroorzaakt de consument deels zelf omdat steeds meer bestanden, zoals foto’s en films (op o.a. Facebook en You Tube) opgeslagen worden. Er zijn echter ook steeds meer apparaten die zelf data verzamelen, opslaan en uitwisselen. Deze data bevatten een schat aan informatie die voor allerlei doeleinden (vooral marketing) gebruikt kan worden, vandaar de term ‘Big Data’.
Han ziet hierin terecht een groot gevaar want schrijft hij op Pag. 19: ‘Big Data kondigt het einde aan van de persoon en de vrije wil. Devoot betekent onderdanig. De smartphone is een soort devotionalium, sterker: het devotionalium van het digitale bij uitstek. “Like” is het digitale amen. Terwijl we like aanklikken, onderwerpen we ons aan de machtscontext. De smartphone is niet alleen een effectief toezicht apparaat, maar ook een mobiele biechtstoel. Facebook is de Kerk, de mondiale synagoge van het digitale’. Big Data maakt prognoses over het menselijk gedrag mogelijk. Het geraffineerde ervan is dat ‘Big Data’ dit niet doet tegen de wil van de mens in maar juist met diens toestemming'. Han schrijft dan ook op pag. 22: ‘De gewiekste, vriendelijke macht opereert niet frontaal tegen de wil van de onderworpen subjecten in, maar stuurt hun wil in hun voordeel. Ze zegt eerder ja dan nee, ze is eerder verleidend dan onderdrukkend. Ze verleidt in plaats van te gebieden. Ze spoort ons aan permanten mee te delen, te delen, deel te nemen, onze meningen, behoeften wensen en voorliefdes te communiceren en over ons leven te vertellen’. Dat alles in de naam van de .g. transparantie.
Maar Big Data gaat nog veel verder, want op Pag. 29 schrijft Han: ’Uit Big Data kun je niet alleen het individuele maar ook het collectieve psychogram, zo mogelijk het psychogram van het onbewuste opstellen. Daardoor zou het mogelijk zijn de psyche tot in het onbewuste te belichten en uit te buiten’.
Dat gebeurt dan ook want de neoliberale psychopolitiek legt volledig beslag op de technologie van het zelf.. Het ‘zelf’ moet voortdurend geoptimaliseerd worden. Als paddenstoelen schieten ze dan ook uit de grond: de zelfmanagementworkshops, motivatieweekeinden, persoonlijkheidsseminars, mentale trainingen enz,. met slechts één doel: een grenzeloze zelfoptimalisering en efficiëntie verhoging. Alle blokkades, zwaktes en fouten die dit proces in de weg staan moeten door therapieën opgeruimd worden. Han heeft gelijk wanneer hij op pag. 38 schrijft dat deze neoliberale zelfoptimalisering fanatieke, ja zelfs religieuze trekken vertoont. Omdat ik zelf protestant ben, triggert mij wat Han schrijft op pagina 38: “Het eindeloze werk aan het ik lijkt op de protestantse zelfbespiegeling en protestants zelfonderzoek, die op hun beurt een subjectiverings en machsttechniek vormen. In plaats van zonden wordt er nu naar negatieve gedachten gespeurd. Het ik worstelt opnieuw met zichzelf als met een vijand”. Han miskent hier- waarschijnlijk onbedoeld- het werk van de Heilige Geest in de gelovige. De Heilige Geest brengt mijn zonden en tekorten voor mijn bewustzijn. Hij doet dat niet om mij te onderdrukken en mij opnieuw weer te onderwerpen aan een machtstechniek zoals Han schrijft, maar om mijn binnenste te vernieuwen en mij (mijn ego) te bevrijden van allerlei vormen van slavernij waaraan we van nature allemaal vastgeklonken zitten. Hij wijst mij zodoende de weg naar de echte vrijheid. Want dat is nu juist het grote verschil met de neoliberale psychopolitiek. Deze politiek verandert niet het hart van de mens. Integendeel, onder het mom van vrijheid en transparantie wordt het menselijk lichaam en de menselijke ziel tot een totale slavernij gebracht. Maar de Heilige Geest bevrijdt mij wél, door Zijn kracht wordt mijn hart nu zo veranderd dat ik nu ook het goede wil doen.
Han heeft overigens wel gelijk wanneer hij op pag. 62 schrift: ‘Het dataïsme is als filosofie in opmars en treedt op met de nadrukkelijkheid van een tweede verlichting’ en op pagina 63: ‘Transparantie is de leuze van de tweede verlichting. De imperatief van de tweede Verlichting luidt: alles moet data en informatie worden. Het dataïsme dat gelooft elke ideologie achter zich te kunnen laten is zelf een ideologie. Het leidt tot een digitaal totalitarisme. Wat dan ook nodig is, is een derde Verlichting , die ons duidelijk maakt dat de digitale verlichting omslaat in slavernij’. Die verslaving aan informatie waar Han het over heeft is overal zichtbaar als je goed om je heen kijkt. Let bijv. eens op, als leerlingen van het voortgezet onderwijs s ’middags de school verlaten en naar huis fietsen. Hun blik is niet gericht op het verkeer maar strak gericht op hun mobieltje. Om maar niets te hoeven missen. Die verslaving aan informatie gaat de hele dag door en tot vaak diep in de nacht. Veel tieners hebben psychiatrische hulp nodig om van hun internet verslaving af te komen.
Maar het gaat nog veel verder. Han noemt dit op pagina 65: ‘self knowledge through numbers’. Hierbij wordt het lichaam voorzien van allerlei sensoren die automatisch data registreren. Gemeten wordt: lichaamstemperatuur, bloedsuikerwaarden, calorietoevoer, calorieverbruik, bewegingsprofielen of percentages vet van een lichaam. Han (pag. 65) concludeert: “Zodoende lijkt zelf-tracking steeds meer op zelf toezicht. Het huidige subject is een ondernemer die zichzelf uitbuit. Elke klik, elk zoekbegrip wordt opgeslagen, geobserveerd en geregistreerd. Gecontroleerd worden we door de dingen die we elke dag gebruiken”. De praktijken van Orwell’s ‘Big Brother’ verbleken daarbij. ‘Big Brother’ kon nog wel eens iets vergeten, maar ‘Big Data’ vergeet werkelijk niets. Han noteert (pag. 69) dat het databedrijf Acxiom handelt in persoonlijke data va ongeveer de 300 miljoen VS-burgers, dus bijna van de hele Amerikaanse bevolking. Acxiom schijnt inmiddels meer te weten over de burgers dan de FBI. Er ontstaat volgens Han door deze praktijken een nieuwe maatschappelijke tweedeling, een nieuwe digitale klassenmaatschappij. Mensen met een lage economische waarde worden bestempeld als ‘waste’,als vuilnis. Consumenten met hogere marktwaarde zijn ondergebracht in de rubriek: ‘shooting star’. Op die mensen richt de commercie zich. Zo ontstaat (pag. 70) naast een ‘panopticum’ (‘Big Data’ is het ‘panopticum’ dat alles ziet en registreert) nu ook een ‘banopticum’, een totale uitsluiting, met als resultaat dat mensen met een slechte score met één druk op de knop in de ‘ban’ worden gedaan en bijv. worden uitgesloten van kredieten. Wellicht zonder dat Han en de moderne beleidsmakers het beseffen, kan op deze manier zo maar werkelijkheid worden wat we in de Bijbel lezen in Openbaring 13:16,17. We lezen daar dat in de eindtijd alleen die mensen nog bevoegd zijn om te kopen en verkopen als zij de naam van het Beest of zijn getal 666 als merkteken op hun voorhoofd of rechterhand getatoeëerd hebben.
Han maakt het duidelijk dat de eerste Verlichting (met de opkomst van de statistische methode) het ware geluk voor de mensheid niet heeft kunnen brengen. De huidige -tweede Verlichting –de neoliberale digitale revolutie- is daar al evenmin toe in staat. Sterker nog, door de totale controle van deze nieuwe revolutie over zowel het menselijk lichaam als de menselijke ziel, door deze psychopolitiek is de mens meer dan ooit een slaaf van zichzelf geworden.
Han laat er in dit boek geen gras over groeien. Han gaat te keer tegen het hedendaags positivisme.
Maar wat is er nu volgens Han fundamenteel verkeerd gegaan? Hoe heeft het zover kunnen komen? Volgens Han is dat het gebrek aan ‘geest’. We leven in een wereld waarin elke verticale spanning ontbreekt. Han verwoordt dit op pagina 73 zo: ‘ Big Data is puur optellend en komt nooit tot een gevolgtrekking of tot een afsluiting. Zonder geest vervalt de wereld in louter optellingen. De totale data kennis is een absolute niet-kennis op het nulpunt van de geest. Totale versnelling vindt plaats in een wereld waarin alles optelling is geworden en elke vertellende spanning, elke verticale spanning verloren is gegaan’. Het lijkt alsof Han met de uitdrukking ‘verticale spanning’ wil zeggen dat er meer is tussen hemel en aarde dan we kunnen zien en waarnemen. De puur materiele weg loopt kennelijk telkens weer dood en zonder erkenning van de spirituele dimensie komen we geen stap verder, integendeel, we zinken steeds verder weg in het moeras. Wat zet Han daar nu tegenover? Han wijst dan op de weg van het z.g. ‘idiotisme’. Bij dat woord ‘idiotisme’ moeten we onwillekeurig denken aan de roman van Dostojewski ‘De Idioot’. Wie is dan die idioot bij Han?. Op pag. 81 schrijft Han dat het de functie is van de filosofie –dus kennelijk ook van Han zelf – om voor idioot te spelen. Han zegt: ‘Elke filosoof die een nieuw idioom, een nieuwe taal, een nieuw denken voortbrengt, zal noodzakelijkerwijs een idioot geweest zijn. Alleen de idioot heeft toegang tot het geheel andere’. Op pag. 83 zegt Han: ‘De idioot heeft de moed af te wijken van de orthodoxie. Moedig verlost hij zich van de conformiteitsdwang. De idioot communiceert met het niet-communiceerbare. Zodoende hult hij zich in zwijgen. De idioot creëert vrije ruimtes van het zwijgen, van de stilte en de eenzaamheid, waarin het mogelijk is iets te zeggen wat het werkelijk verdient gezegd te worden. Een verticale spanning stelt de idioot in staat tot een hogere overeenstemming, die hem ontvankelijk maakt voor gebeurtenissen, voor uitzendingen vanuit de toekomst’. Hier laat Han duidelijk zien dat hij een oosterling is, die, misschien wel meer dan hem lief is, beïnvloed is door het boeddhisme. Het klinkt wel religieus, woorden als ‘vrije ruimtes van het zwijgen’ ‘hogere overeenstemming’, ‘gebeurtenissen’ ‘uitzendingen vanuit de toekomst’. Tegelijkertijd is het heel erg vaag en onpersoonlijk. Een persoonlijk God die alles regeert komt bij Han niet in beeld.
Soms lijkt het of Han dicht bij het evangelie uitkomt. Dat blijkt uit een veelzeggend zinnetje van Han op pag. 81: ‘De oude idioot wilde het ware, maar de nieuwe wil het absurde verheffen tot de hoogste macht van denken’. Het evangelie kan je ook een soort van oudidiotisme’, een soort van ‘dwaasheid’, noemen maar dan voor bepaalde mensen. Dat bevestigt Paulus in 1 Korintiërs 1:18: ‘De boodschap over het kruis is dwaasheid (een idiotisme) voor wie verloren gaan, maar voor ons die worden gered is het de kracht van God'. En in vers 21 schrijft Paulus: ‘Want zoals God in zijn wijsheid bepaalde, heeft de wereld hem niet door haar wijsheid gekend, en hij heeft besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid ( het ‘idiotisme’) van onze verkondiging’. Dat oude idiotisme van het evangelie wilde inderdaad ‘het ware’ want alleen de echte ‘waar’-heid leidt tot echte vrijheid, zoals we boven al schreven. Jammer dat Han het evangelie heeft af geserveerd als een repressief systeem. Nu geef ik Han toe dat sommige kerken, pausen, er inderdaad een repressief systeem van hebben gemaakt. Maar als je terug gaat naar de bron zelf, naar Jezus dan tref je geen repressie aan. Integendeel, bij Hem tref je liefde en compassie en opofferingsgezindheid aan in de meest zuivere vorm. Dat evangelie hult zich niet in vaagheden maar is concreet. Het is gebaseerd op de feiten van kruis en opstanding. Deze ‘dwaasheid’, dit ‘idiotisme’ is het enige idiotisme dat geloofwaardig is. Geloofwaardig omdat het niet gebaseerd is op luchtfietserij maar op concrete feiten die overgeleverd zijn door betrouwbare getuigen.

 

[1]      «      4   |   5   |   6   |   7   |   8      »      [17]